vrijdag 12 februari 2016

IN TOUW


In eerste instantie zocht ik er niets achter. Q. knevelde links en rechts van het woonkamerraam een touw achter de fopgordijnen. Voor de huishoudelijke hulp om zich aan vast te klampen bij het ramen wassen, dacht ik. Tot er aan de zijkant van de radiatoren, de duwstang van het theewagentje in de hoek, onzichtbare in onbruik geraakte haken in de muur, stroppen en vastgebonden koorden en veters opdoken. Was hij bang om te vallen en waren dit zelfbedachte steunpunten?

Omdat hij er schimmig over deed - hij strikte nooit in mijn bijzijn - vroeg ik er niet naar. Hij vertoonde suïcidale neigingen, zoals hij het zelf omschreef. Was het een stille schreeuw om hulp? Ik kon me niet voorstellen dat hij zich op wilde knopen. De touwen hingen hoogstens op het niveau voor een kabouter met zelfmoordplannen. Pas toen Q. met losse elektriciteitsdraden en gevaarlijke voorwerpen in de weer ging, begreep ik dat hij letterlijk houvast zocht en dat niet vond.

Hij liet zich vrijwillig opnemen in een observatiekliniek voor dementerenden waar de structuur en de aangepaste dosis schildkliermedicijn hem in zes zware weken weer oplapten. Voor zijn terugkeer had ik alle tuien verwijderd. De veters kregen een betere bestemming. Vergezeld van een houten Hofnar sigarendoos met daarin een kopietje met voorbeelden van knopen die je bij de marine leert. Wat een onzin’, verwierp Q. mijn vermeende creativiteit met een wegwerpgebaar. ‘Die horen in de schoenpoetsdoos.’ Q. had de touwtjes weer in handen.