vrijdag 10 juli 2020

TELEFOONTERREUR

archiefblog

Pappi belt rond vieren. Het is de loze tijd tussen het koffierondje en het avondeten dat om half zes aanvangt. Hij is standaard zijn auto, de sleutels, zijn fiets, portemonnee en bankpasje kwijt. Elke vijf minuten belt hij met de meest fantasievolle verhalen om de tijd te doden en zijn brein voedsel te geven, zodat het niet in dezelfde riedel vervalt. Vragen heeft hij ook te over en tot in detail. Pappi: ‘Kan jij pinnen, schat? Ik stond net bij het tankstation … Oh god, heb ik de auto daar laten staan, zonder af te sluiten?!’ Omdat hij zich zorgen maakt, geef ik aan dat hij geen auto meer heeft. Pappi: ‘Ik geloof niet dat ik geen auto meer heb. Hoe ben ik dan hier gekomen vandaag?’ Moi: ‘Je woont er al jaren.’ Hij: ‘Maak dat de kat wijs, maar mij niet! Maar uh die auto hè. Als ik die niet meer heb, waar is die dan?’ Ik vertel het verhaal van achterbuurmeisje Nancy en haar brandweerman. Pappi vindt het fijn dat de auto nog rond rijdt; hij is van de generatie die niets weggooit wat nog goed is. Gezien de leeftijd die de Corsa nu zou hebben, vermoed ik eerder dat hij allang op de sloop geplet is. Pappi geïnteresseerd: ‘Kan ik dat karretje niet terugkopen? Want ik heb vanmorgen moeten fietsen en 25 km is best veel voor een man van mijn leeftijd.’ Ik had kunnen antwoorden dat hij ook geen fiets meer heeft, maar dat is op zo’n moment extra sneu. In plaats daarvan beloof ik hem Nancy te vragen of ze de glimmend zilveren Opel terug wil verkopen.