Q. is momenteel erg schrijverig, kladjes en vodjes pent en krabbelt hij vol met ballpoint en kleurpotloden. De pennenvruchten zijn een soort van corresponderen met zichzelf. Om vast te houden aan wie hij
is, om de (schijn)werkelijkheid te toetsen en voor boodschappen. Servetten, bierviltjes,
memoblaadjes, de krant, tijdschriften; alles moet eraan geloven. Een
grafoloog die pseudowetenschappelijk een handschrift kan ontleden (schrijf, en
ik vertel u wie u bent) zou hem niet analyseren als onmachtig of zwak. Wel als een
mastodont, maar dat heeft meer met de ouderwetse schrijftrant te maken.
Als ik uit interesse vraag wat de som op het servet
betekent, is zijn repliek niet brutaal, eerder standvastig: 'Dat moet jij
weten, jij hebt dat erop gekalkt!'
Ik neutraal: 'Dat is onmiskenbaar jouw handschrift,
Biezemenneke. Ik zou wensen dat ik nog zo duidelijk en zwierig schreef. Vanwege
artrose verschijnt mijn geschreven woord als − soms zelfs voor mij − onleesbare
hanenpoten. (Lang leve het toetsenbord!) Jij schrijft nog met net zulke krachtige hand als eertijds.'
Pappi bladert in een gelinieerd A6
schrijfblokje waarin op tig blaadjes achter elkaar, keurig zoals het hoort tussen de regels, telkens
zijn adresgegevens staan. Zijn handschrift dat hij zijn hele leven al hanteert, vindt hij nietszeggend.
Q. ferm: 'Mij maak je niets wijs. Waarom
zou ik mijn eigen adresgegevens opschrijven? En zo vaak. En wat zijn kettingsleutels?'
Ik toon hem oude foto’s waarop de bruin gespikkelde vergeelde rug door hem van begeleidende tekst is voorzien: ‘Hier staat het 'zwart-op-wit'. Dit is door en door jouw handschrift. In vergelijking met de kattebelletjes zou een grafoloog hoogstens zeggen: een projectie
van de toestand van een ietwat warrig schrijver.
Q.: 'Mm, laat die kettingsleutels dan maar zitten. Neem je wel aftershave voor me mee?'
Q.: 'Mm, laat die kettingsleutels dan maar zitten. Neem je wel aftershave voor me mee?'