zondag 28 februari 2016

HET KLEINSTE KAMERTJE


In de centrale hal wissel ik van gedachten met een van de verzorgsters. Een beschaafde oudere heer in een stemmig gestreept pyjamajasje met een iets te wijde ribbroek trekt schutterig met zijn duimen de bretels in een punt. Eerder was hij, geheel in nachttenue, teruggestuurd naar zijn verblijf om zich aan te kleden.

Na het reguliere potje dammen en zijn middagdutje dwaalt hij rond in het voormalige klooster op zoek naar de her en der verspreide toiletten. Hij voelt aan deurklinken en monstert aandachtig hoeken in verschillende ruimten op zoek naar verlichting. Als hondenmoeder herken ik het onrustige pupgedrag. Na een sluimerslaapje en na een spelletje moet puppy dringend naar buiten voor een nummer 1 of een nummer 2. 


De verzorgster heeft ogen in haar rug. Op het moment dat de liftdeuren openen en mijnheer zijn bretels laat zakken, onderbreekt ze abrupt ons gesprek en vliegt naar hem toe. Adequaat pakt ze hem bij de hand en dirigeert hem naar de plee. Als hij heeft geloosd, bedankt de opgeluchte man haar beleefd en tegelijk verwonderd: hoe wist zij wat hij zocht?

zaterdag 27 februari 2016

ONTHOUDEN


Soms lees je treffende regels waarvan je zou willen dat je ze zelf geschreven had. Vergeten is het probleem niet. Alles onthouden wat is verdwenen, is veel erger. Credits: schrijfster Esther Gerritsen (uit haar column ‘Onthouden’ in de VPRO gids. Ook van Esther: soms lijkt de wereld alleen maar ruimer te worden, terwijl de geest schreeuwt om afbakening (uit haar column ‘platenspeler’ in de VPRO gids).

Fijn weekend en tot maandag!

vrijdag 26 februari 2016

GOEDGELOVIG


Nieuwsgierig stommelen belangstellenden de heropende inpandige kapel binnen. Een serene ruimte in eeuwige glorie met gebrandschilderde ruiten waar zonnestralen laat in de middag mee flirten. De pastoor is van plan om bij voldoende animo elke vrijdagavond de mis op te dragen. Buiten dat mag iedereen de stilteruimte gebruiken voor bezinning.

‘Wat een knappe jongeman, daar is een goede vader aan verloren gegaan’, becommentarieert Q. na afloop. Tegen mij hangt hij een verhaal op dat hij is gevraagd voor koster. ‘Waarom altijd ik?’ draaft Q. door. Volgens mij verzint hij het ter plekke - de leiding is het onbekend. ‘Als assistent mag ik wekelijks de wijn aanreiken’, rebbelt hij verguld verder.

Q. laat zich meeslepen door zijn hersenspinsels, terwijl hij decennia geleden (mede door de ontelbare ontuchtzaken) al van zijn geloof is afgevallen. In vervoering gebracht koerst hij naar zijn kamer. Uit de koperen kolenkit waar onder zijden klimop mijn moeders as rust, graait hij het koperen kistkruisje vandaan: ‘Waar zullen we het ophangen?' Zijn ogen flitsen de kamer rond. ‘Geloof je het zelf, pappi?’

donderdag 25 februari 2016

NAAR HUIS


Gestoken in een beige mohair mantel, zit ze met haar handtas op schoot startklaar in haar kamer. Ze wacht passief op de bus die haar naar huis moet brengen. Het besef dat dit haar nieuwe onderkomen is, wil maar niet indalen. De verzorging gaat er buitengewoon geduldig en liefdevol mee om. De zuster trekt voor de zoveelste keer haar jas uit, zet de tas op het mimisetje, en neemt mevrouw gezellig babbelend mee naar de recreatiezaal. De zuster heeft haar kont nog niet gekeerd of ze priemt het knalgele breiwerk dat voor haar op tafel lag bijna in mijn arm. ‘Ik moet dringend naar huis mijn man verzorgen. Hij is bedlegerig en heeft hulp nodig.' Ik begin over haar breiwerk, niet wetend wat te doen.

Haar voltallige familie heeft de 91-jarige overleefd. Zij herbeleeft non-stop het verleden. Ontroerende oude ogen smeken om begrip: ‘Ik moet naar huis. Mijn vader is helemaal alleen.' ‘Hoe oud is uw vader?’ Ik moet iets. ‘91’, antwoordt ze prompt. ‘Dat kan toch helemaal niet. Dan zou u beide net zo oud zijn’, probeer ik luchtig. ‘Mijn zoon weet niet dat ik hier ben, ik moet echt dringend naar huis’, negeert ze mijn aangedragen argument. Radeloos verloren blijft ze staan.

Help! Hoe moet je handelen in zo’n specifieke situatie? Meegaan in haar gedachten of haar met de neus op de feiten drukken? Ik word gered door de zuster die haar inhakend als een vriendin naar haar kamer begeleidt. Daar hangt een fotogalerij aan de muur met al haar overleden dierbaren. Mevrouw blijft in de ontkenningsfase en doet er het zwijgen toe: daar is het laatste woord nog niet over gevallen, zie je de volhoudster denken. Ik weet zeker als ik strakjes naar huis ga, zij haar jas weer aanheeft.

dinsdag 23 februari 2016

ZELFREFLECTIE


Pappi’s nieuwe thuis, een kleinschalige huiselijke woonvorm, is een warm bad. Het is er ontiegelijk gezellig. De hartelijke en uiterst geduldige verplegers, verzorgenden en gastdames is geen moeite te veel om het de bejaarden (met liefde en humor) naar hun zin te maken. Over dat gegeven zijn Q. en ik het geheel eens. Qua bewoners - ik heb allengs een zwak voor de (aandoenlijke) oudjes ontwikkeld - verschillen we danig van mening. Pappi, gespeend van elke vorm van zelfreflectie, vindt zijn medebewoners van lotje getikt of vervelend. ‘Ik ben de enige normale hier’, drukt hij het gedesillusioneerd uit als we privé zitten.

Ik kort mijn bezoekje in; als pappi zo doet, kun je hem beter in zijn uppie laten begaan, heb ik geleerd. Tegenspraak of hem wijzen op een gebrek aan zelfkritiek (jij woont hier ook met een reden!) verergeren het zelfbeklag. Bij de uitgang tref ik de dochter en schoonzoon van de Rijdende Rollator. ‘Is jouw vader al gewend?’ vraagt ze oprecht geïnteresseerd. ‘Mijn moeder vindt haar medebewoners allemaal dwazen en gekken. Ik ben de enige gezond van lijf en leden hier’, mokt ze tegen ons. ‘Typisch’, proest ik van schik. ‘Pappi omschrijft het ongeveer precies zo. Ach, ze wonen er pas. Het is voor iedereen wennen en aftasten. Ze zijn nergens beter af dan hier.’ ‘Zo is het maar net’, stemt de dochter kordaat knikkend in. 

maandag 22 februari 2016

NACHTMERRIE


Oude bomen moet je niet verplanten, is een soms terecht, soms onterecht spreekwoord. Voor dementerende ouderen (en de mantelzorgers) is 24uurs zorg een zegen. Voorzichtig begint Q. te acclimatiseren in zijn nieuwe luxe onderkomen. Wanneer ik mijn vrijwel dagelijkse bezoekjes reduceer, krijgt de 'oude eik' het midden in de nacht benauwd. Hij is zo kien om de rode knop van het alarmhorloge om zijn pols in te drukken. De nachtzuster die tegenover hem op de zusterkamer waakt, staat in een fractie van een seconde aan zijn bed. Ze onderzoekt de paniekerige Q. en kan hem geruststellen. Alles is in orde. Q. had een nachtmerrie.

De dag erop vertelt pappi dat hij heeft gedroomd. Als ik informeer wat er gebeurd is, kan hij zich het hele voorval niet meer herinneren. ‘Ik durf niet meer te gaan slapen. Ik ben bang dat ik weer ga dromen’, uit hij zich bedrukt. ‘Dromen is juist goed. Dat betekent dat je brein alles aan het verwerken is’, troost ik zijn bezorgde gedachten. Als zijn verzorgster dat ook beaamt, is hij dubbel gerustgesteld. Ik tel mijn zegeningen: wat ben ik blij dat we de overstap gemaakt hebben. Q. is geborgen in een vriendelijke omgeving. Voor mij is de nachtmerrie - de bezorgdheid over een alleenwonende Alzheimerende pappi - daarmee van de baan. Ik kan met een gerust hart doorslapen in plaats van halsoverkop voor de zoveelste keer de nacht in.

zondag 21 februari 2016

VLOEKEN


We zitten met een hele zwik bewoners, verzorgenden en aanloop in de serre annex conversatiezaal. Er heerst een ongedwongen sfeer. De gewezen tuindersvrouw lacht de hele dag om alles en om niets. Ze staat redelijk kwiek uit haar relaxfauteuil op, pakt haar looprek, gaat moeizaam voorwaarts en vindt een gesloten deur: ‘Ik wil de tuin in, potdomme!’ ‘Het is veel te guur buiten’, werp ik, net handenwrijvend binnenkomend, tegen. ‘Potdomme, ik wil met mijn handen in de aarde wroeten’, mopperkont ze grinnikend. ‘In het voorjaar’, zegt een verzorgende. ‘Nee, nee, ik heb genoeg op het land gewerkt, dat doet de jeugd maar. Hoewel die niet weten wat werken is.’ Ze vloekt bij elke alinea haar stopwoord ‘potdomme’. Het heeft iets vermakelijks.

‘Potdomme!' ‘Geen gescheld, anders schaffen we een vloekenpot aan’, berispt ik haar quasi. Een bezoekende dochter van een andere ingezetene droog: ‘Dan is er zo een uitstapje bij elkaar gespaard.’ Geschater. De mevrouw kan het niet laten. ‘Kunt u het woord niet vervangen door een aardigere variant?’ oppert de bezigheidstherapeute. Er worden door iedereen ballonnetjes opgegooid: ‘potverdriedubbeltjes’, godver… biedthetvloeken’, ‘potvolkoffie’, ‘Godfried van bouillon’. Pappi heft een glas rode wijn: ‘Jonge klare!’ Ik sluit de rij met: ‘Chips’. ‘Jullie lachen me uit’, foetert ze met een brede glimlach op haar gezicht. Genietend van al die aandacht en wild wapperend met haar handen, repeteert ze: ‘Potdomme’. ‘Chips’ brult de zaal in koor. Ze giechelt: ‘Ben ik het toch weer vergeten! ‘Potdomme!’ De middag kan niet meer stuk.

zaterdag 20 februari 2016

vrijdag 19 februari 2016

DRANKPROBLEEM


De hond en ik gaan kort bij opa langs. Opa begint vergeetachtiger te worden. Hij biedt me herhaaldelijk wat te drinken aan. ‘Nee, dank u. We moeten aansluitend wandelen en dan moet ik onderweg minstens plassen. Ik neem straks thuis een drankje’. Na zes keer in korte tijd vragen of ik limonade of thee wil, klinkt het dwingend: ‘In godsnaam neem wat te drinken anders blijf ik vragen!’ Ik zet een glas kraanwater voor de show op tafel. Q. is opgelucht.

De hond vindt het niet erg dat opa aan een hanteerbare vorm van dementia lijdt. Hij profiteert er zelfs van. Bij elke verontschuldiging ‘Och jongen, ben ik je vergeten en heb jij nog niks gehad’, hobbelt het beestje goedgemutst met zijn meest onschuldige expressie achter hem aan naar de keuken. Ik houd mijn mond als-ie samenzweerderig knipoogt ‘opa’s zijn er om te verwennen.’ Terwijl de hond fiemeltjes soepvlees in bouillon uit een soepkommetje lebbert, slokt opa ‘Och, waarom staat mijn glas nou hier?’ mijn water op. 

donderdag 18 februari 2016

ACHTER DE GERANIUMS


Pappi is helemaal opgebloeid nu hij zijn voordeur kan vergrendelen. Op zijn balkon was Q. zowat de hele dag in de weer met vegen, gieteren, bemesten, en verdorde bloempjes/blaadjes uit de hosta’s en lavendel plukken. Hij is een echt natuurmens. In zijn nieuwe onderdak heeft hij in het gezamenlijke laantjespark een pittoreske patio ter beschikking. Zijn bloeiend groen is mee verkast en onder zijn raam geplant. Met de restrictie om ‘zijn’ hoekje bij te houden.

Pappi zit in het Zorghuis achter de geraniums, zeg maar hosta’s. Naar buiten gaan doet hij niet. Ooit heeft een of andere Miep bij een intakegesprek voor zijn dagopvangindicatie ingetikt dat hij. vanwege zijn Boerenbondachtergrond het best tot zijn recht zou komen op een zorgboerderij. En zoals we allemaal weten: als er eenmaal bij een instantie iets in de computer staat, valt dat moeilijk te herroepen. Het gegeven zorgboerderij (dat bij elk officieel gesprek opduikt) kan pappi allerminst bekoren: ‘Ik heb vanaf mijn twaalfde gewerkt, ik ga toch niet weer aan de slag! En dan ook nog koeienstront opruimen zeker!’ 

Pappi vertikt hij het bij voorbaat om de gemaakte afspraak na te komen: ik wil het niet, ik doe het niet! We laten het gewoon betijen. Hij loert door zijn verrekijker. De kopjes van de Hosta’s prikken door de aarde heen. Pompende pimpelmezen en lenteachtige zonnestralen lonken hem naar buiten. Hij schiet uit zijn sloffen, trekt zijn klompen aan en pakt de meegebrachte groene gieter uit de badkamer, sluit zijn kamerdeur. In de gang naar zijn tuintje mompelt hij in zichzelf: 'Als ze maar niet denken dat ik zo gek ben en de hele tuin ga onderhouden.' Wij weten beter!

woensdag 17 februari 2016

OP SLOT


Pappi zit opgesloten in zijn kooi, zoals hij het zelf noemt. Dat klinkt dramatischer dan het is. Kooi is een term die hij over heeft gehouden uit zijn marinetijd. Alleen op voedertijden verlaat hij zijn sfeervol ingerichte kamer. ‘Waarom ga je niet in de recreatiezaal zitten’, polste ik al meerdere malen. ‘Je wilde zo graag onder de mensen zijn en nu blijf je opgehokt.’ ‘Vriendschappen sluiten gaat niet meer zo vanzelfsprekend als toen ik jong was’, zucht hij. ‘Je zult toch eens een begin moeten maken’, werp ik kordaat tegen. Q. komt steeds met nieuwe vernuftige smoesjes.

Tussen neus en lippen door hoor ik dat hij na de genuttigde maaltijden direct terugkeert naar zijn kamer. Er begint me wat te dagen. Als ik een beetje aandring, komt het hoge woord eruit. Hij wil zijn kamer niet verlaten, omdat er geen slot op de deur zit. ‘Iedereen kan hier zomaar binnenlopen en wat stelen’, pruillipt hij. ‘D’r valt toch niets te halen, pa’, probeer ik het met een grapje. Maar Q. is bloedserieus. Zijn hele leven, ook toen hij ging vergeten, zat secuur sloten controleren bij het verlaten van de woning, verankerd in zijn systeem. Dat hij dat nu zomaar los moet laten, is onuitvoerbaar. Ik leg hem uit dat de verzorging 24 uur per dag toegang moet hebben. Q. vindt het onacceptabel dat hij zich niet op kan sluiten. ‘Als ik een dutje doe en voor het slapengaan steek ik een wig onder deur, dan kan er niemand stiekem binnensluipen’, fluistert hij samenzweerderig. En fier hardop: ‘Goed gevonden van me, hè?’ Ik begrijp hem. Het wordt direct door H. hoofd van de technische dienst met een speciaal slot opgelost. 




dinsdag 16 februari 2016

DWEILEN MET DE KRAAN OPEN


De laatste twee dagen in het Q’s appartement (hij spreekt over ‘een afgebrand dorp’) zijn een regelrechte ramp. Witgoed en overtollige huisraad worden afgehaald door opa’s kleindochter die gelijktijdig gaat samenwonen. Een bof. De vitrage die precies op zijn nieuwe stek van pas komt, is naar de stomerij. Zonder gordijnen voelt pappi zich te kijk gezet, ondanks dat ik hem keer op keer verzeker dat niemand naar binnen kan kijken: ‘De wolken weerkaatsen in de ruiten, dus Jan en alleman zien slechts lucht. En wat dan nog?’ Onrustig plakt Q. de ramen kriskras af met witte kruisen van dubbelzijdige isolatietape en grijze vuilniszakken. De kamerbrede inbouwkast heeft de timmerman opgehaald om in te passen in de nieuwe woonsituatie. De achtergebleven schappen die mogen blijven hangen van de woningbouwvereniging gaat Q. met een schroevendraaier te lijf.
 
Eén helft van het lits-jumeaux die we omgebouwd hebben tot dagbed, wacht in het nieuwe onderkomen op z’n slapie. Tegen uit bed vallen, wordt geadviseerd een vochtige dweil langs het eenpersoons te leggen. Ik besluit er niets over te berde te brengen. Hoe meer je erop hamert dat iets NIET mag, des te meer triggert het instinctief rebelsheid. Q. overleeft de nacht zonder mankementen. Wanneer we in de ochtend op zijn nieuwe onderkomen arriveren, slaat de nieuwe buurvrouw beschaamd haar kamerdeur dicht. Ik vang nog net een glimp op van haar bont en blauwe gezicht. Onwennig na 60 jaar echtelijke sponde hadden waarschuwingen voor het overnachten in een enkelvoudige ledikant averechts gewerkt. Ik wist het! 

maandag 15 februari 2016

VERHUIZEN


Q. moet verhuizen. Zelfstandig wonen is geen optie meer. De verhuisdatum is geprikt. Van te voren moet er bekeken worden wat wel en wat niet mee kan. Het professioneel advies: de nieuwe woonomgeving overzichtelijk, spaarzaam en prikkelarm inrichten met spullen waaraan hij gehecht is. Van pappi krijg ik weinig bijstand op mijn vraag wat hij pertinent wil behouden en wat niet. Overal kleven herinneringen aan. ‘Alles moet mee’, paniekt hij. ‘Oké, alles gaat mee’, jok ik ter geruststelling.
 
Mijn eigen interieurarchitect maakt een praktisch plan voor een mooie functionele inrichting. Accessoires die meegaan, doe ik alvast  in dozen. Elke keer als we gaan klussen op het toekomstige adres kan er een lading mee; dat scheelt op de hectische verhuisdag zelf. Wanneer ik terugkom van weer een lading in de auto zetten en een praatje met de concierge, trappelt pappi van ongeduld op de corridor. ‘Ik vind het zo vervelend dat je zoveel werk met me hebt, daarom heb ik je geholpen.’ Trots troont hij me mee naar de woonkamer. ‘Vind je het er ook niet gezellig uitzien zo? Ik voel me hier al helemaal thuis!’ De verwarde Q. had de drie laatste dozen die klaar stonden voor transport uitgepakt en de snuisterijen her en der uitgestald. Ik was sprakeloos.

zaterdag 13 februari 2016

vrijdag 12 februari 2016

IN TOUW


In eerste instantie zocht ik er niets achter. Q. knevelde links en rechts van het woonkamerraam een touw achter de fopgordijnen. Voor de huishoudelijke hulp om zich aan vast te klampen bij het ramen wassen, dacht ik. Tot er aan de zijkant van de radiatoren, de duwstang van het theewagentje in de hoek, onzichtbare in onbruik geraakte haken in de muur, stroppen en vastgebonden koorden en veters opdoken. Was hij bang om te vallen en waren dit zelfbedachte steunpunten?

Omdat hij er schimmig over deed - hij strikte nooit in mijn bijzijn - vroeg ik er niet naar. Hij vertoonde suïcidale neigingen, zoals hij het zelf omschreef. Was het een stille schreeuw om hulp? Ik kon me niet voorstellen dat hij zich op wilde knopen. De touwen hingen hoogstens op het niveau voor een kabouter met zelfmoordplannen. Pas toen Q. met losse elektriciteitsdraden en gevaarlijke voorwerpen in de weer ging, begreep ik dat hij letterlijk houvast zocht en dat niet vond.

Hij liet zich vrijwillig opnemen in een observatiekliniek voor dementerenden waar de structuur en de aangepaste dosis schildkliermedicijn hem in zes zware weken weer oplapten. Voor zijn terugkeer had ik alle tuien verwijderd. De veters kregen een betere bestemming. Vergezeld van een houten Hofnar sigarendoos met daarin een kopietje met voorbeelden van knopen die je bij de marine leert. Wat een onzin’, verwierp Q. mijn vermeende creativiteit met een wegwerpgebaar. ‘Die horen in de schoenpoetsdoos.’ Q. had de touwtjes weer in handen.

donderdag 11 februari 2016

GERIATER


We schuiven met een urgentieverklaring bij de geriater aan: een depressie ligt op de loer ligt. Thuis voelt pappi zich eenzaam en verlaten. Ik zit met de handen in het haar. Buiten de deur op momenten met persoonlijke aandacht, kan hij de wereld aan. Hij schiet vanzelfsprekend in de rol van Toon Hermans: een charmante grapjesmaker met pretoogjes.

'Dr. Oxazepam' (haar, hoe-spreek-ik-de-dubbele-medeklinkers-uit en waar-ligt-de-klemtoon naam vertoont toevallige overeenkomsten met de rustgever) is een begripvolle elegante brunette. Q. gedraagt zich frisky in haar bijzijn. Hij is net geen gênante ouwe bok die een jong blaadje lust. Ik schuif ongemakkelijk in mijn stoel. Is dit de man die het niet meer zag zitten, levensmoe was? Professioneel als ze is, doorziet ze zijn vertoning. Gelukkig, want ik geneer me zo onderhand.

Aan de muur van haar spreekkamer hangen foto’s van haar bovengemiddeld knappe dochters. Ze ziet me kijken. Ik vraag of er een foto van moederlief beschikbaar is. Ze glimlacht met een vragende frons. ‘Voor boven zijn bed’, wijs ik naar Q. ‘Alleen al door uw aanblik is mijn vader spontaan genezen.’



 

woensdag 10 februari 2016

PINNEN


‘Je mag alles van me weten, behalve mijn pincode’ luidde de televisieboodschap bij de introductie van de pinpas. Q. strooit er kwistig mee. Als hij naar de supermarkt gaat, prijkt het getal prominent op een memootje in zijn jaszak, op de binnenkant van zijn pols, en het staat in koeienletters gegraveerd in de leren flap van zijn portemonnee. Voor alle zekerheid belt hij mij voor zijn vertrek om de vier cijfers te checken. In de winkel vraagt hij de behulpzame caissière het nummer voor hem intikken. Bij de pinautomaat is het een eender verhaal. Achter hem in de rij staat altijd een vriendelijke vrind waar hij vroeger mee gevoetbald heeft die de pin mag intoetsen.

Als je ouder wordt, lever je beetje bij beetje in. Om daarbovenop nog iemands zelfredzaamheid af te nemen, voelt niet fijn. Sinds Q. geheugenproblemen heeft, is zijn opnamebedrag verlaagd naar een luttele 50 euro. Mochten kwaadwillenden zijn vergeetachtigheid misbruiken, dan is er financieel geen man overboord. Het is een lage prijs die hij betaalt voor meer speelruimte. 

dinsdag 9 februari 2016

CHAOS


Q. maakt er een zootje van. De chaos in zijn hoofd vertaalt zich letterlijk in het dagelijks leven. Hij blijft dingen verplaatsen met als gevolg dat er steeds van alles zoek is. Zo kan hij dagen achtereen in paniek zijn, omdat zijn sleutels (op het haakje in de gang) of zijn lidmaatschappasjes (in het etui in de lade van het telefoonkastje) kwijt zijn. Hij wil wel opruimen, maar vergeet onderweg wat hij ook al weer wilde doen. Zo komt alles op een onvindbare plek.

De woonkamer ziet eruit alsof er een bom is ontploft. Kledingstukken slingeren her en der over stoelen en kasten. In de linnenkast ligt alles door elkaar. ‘Ik heb geen schoon ondergoed meer’, zegt hij tegen mij. Het ligt er wel, alleen weggemoffeld achter de stapel tafellakens. Ik maak de individuele schappen in zijn kledingkast overzichtelijker door ze te stickeren. Voor het hangende goed komt een kartonnetje aan het rek.

Bij mijn volgende bezoek ziet de kamer er redelijk opgeruimd uit. Ik vraag Q. of hij de plakkers handig vond. ‘Nou, ik heb er een hoop overbodige afgehaald. Je moet maar een paar nieuwe maken voor spullen die ik wél heb.’ Verrast kijk ik in de kast met gehusselde stapels. Als ik zie welke stickers verwijderd zijn, gaat er pas een lampje branden. Een broek heet voor de 88-jarige een pantalon, een spencer is een slip-over, een blouse is een sporthemd, onderbroeken zijn slips, een trui noem je een pullover, en een colbert kwalificeer je als blazer. Wat dom van me.

maandag 8 februari 2016

SALON SPELEN


Ooit wars van getuttel, mag Q. zich tegenwoordig graag laten vertroetelen. Favoriet is kapsalon spelen. Mijn vader neemt plaats op een zetel die dienst doet als knipstoel. De thuiskapster (ik) drapeer een heuse kapmantel om hem heen - als ik iets doe, doe ik het goed. Na het kortwieken en tondeuse scheren, krijgt hij een schoonheidsbehandeling. Die bestaat uit een ontspannende hoofd- en gezichtsmassage, en een wit doorschijnend maskertje tegen veroudering. Omdat het vochtinbrengende anti-rimpel masker was uitverkocht, nam ik een ontspannend groene thee papje. Het moest minimaal twintig minuten blijven zitten. Q, ongeduldig op de stoel wippend, vroeg of hij ondertussen de krant uit de brievenbus kon halen. ‘Tuurlijk’, antwoordde ik met pretoogjes. Weer terug, klonk het verbouwereerd: ‘In de corridor en in de lift keken de mensen me allemaal zó raar aan.’ ‘Kijk eens in de spiegel’, giechel ik. Mijn vader, die totaal vergeten was dat hij een maskertje droeg, schrikt zich een hoedje: ‘Mijn hele gezicht is besmeurd met groene smurrie, en jij stuurt mij zo geschminkt naar beneden! Wat een gekke Jutta ben je ook’, lacht hij. ‘Het is carnaval, pappi!

zondag 7 februari 2016

ZONDAG RUSTDAG


Na je pensioen is het uit met verlof, snipperdagen, vakantie en je welverdiende weekenden. Je hebt voor altijd vrijaf. Vergeetachtigheid kent geen tijd. Dagen wordt stroperig en raken verstrengeld. Geniet voordat je de mist ingaat. Fijn weekend en tot maandag!

zaterdag 6 februari 2016

VERGETEN GROENTEN

Kookboek 1956 Ik kan koken 

Om hem zolang mogelijk zelfstandig te laten functioneren, doet Q. zelf de kleine dagelijkse boodschappen. Zo wordt hij meteen even gelucht. Q. neemt al zijn hele leven van elke aankoop twee stuks. Die dubbele dosis zal ongetwijfeld met de magere oorlogstijden van doen hebben. Sinds hij dementerend is, is dat vaak een veelvoud ervan. Om geen hamstervoorraad te krijgen, vraag ik langs de neus weg of ík boodschappen zal doen. Deze keer onder het mom van ‘het regent buiten’. ‘Oh fijn, ik heb er een vreselijke hekel aan’, luidt zijn opgeluchte respons.

Bij de Jumbo neem ik voor hem bekende A-merken mee die vroeger al bestonden plus een courgette voor bij de gebakken piepers en de slavink die geregeld op het menu staan. De volgende dag ligt de courgette er nog, maar is er wel een potje Hak appelmoes leeg. Q. die voorheen op culinair niveau kokkerelde wist niet wat hij aan moest met die rare komkommer. Hij kon enkel het gedateerde kookboek in zijn haperend geheugen raadplegen en in zijn jeugd lag de courgette nog niet in de kar bij Josef de groenteboer.

vrijdag 5 februari 2016

VOORKRUIPER

De regiotaxi vervoert mijn vader naar het ziekenhuis. Op het briefje in zijn portemonnee staat de afspraak dat we elkaar in de centrale hal treffen. Ik zorg dat ik ruimschoots voor die tijd aanwezig ben om hem op te vangen. Geen pappi in de passage. Als ik de gastvrouw vraag of ze iemand met een Frank-Sinatra-hoedje heeft gezien, antwoordt zij dat diegene richting hartfalenpoli is gelopen.

De wachtkamer is leeg en de secretaresses hebben net van dienst gewisseld. Na een vruchteloze zoektocht fiets ik naar het appartement van mijn vader waar ik hem tot mijn verbazing al aantref, goedgemutst met een glas bier in zijn hand. De taxi was vroeg en de dokteres stond hem al op te wachten, was zijn uitleg. Hij gaf me de consultatiebrief met de bevindingen.

Ik zag direct dat de brief was geadresseerd aan ene mij onbekende Heer van Hoek. Vreemd. Ik bel de verpleegkundige op. ‘Wat ben ik blij dat u belt, ik heb een grove fout gemaakt’, klinkt het opgelucht. Het bleek dat mijn vader per ongeluk had voorgedrongen bij de hartfalenpoli. Dhr. van Hoek die voor hem aan de beurt was, was zonder afmelding niet op komen dagen. Mijn vader speelde zo levensecht toneel dat de nieuwe medewerkster niet had opgemerkt dat ze de verkeerde persoon voor zich had. Q, die vanwege tig ‘Pas op met alcohol’ pillen per dag bij voorkeur geen alcohol moet nuttigen, vierde listig met een traytje bier afgetroggeld van een onwetende buur, de ‘gewijzigde’ regels.

donderdag 4 februari 2016

DEPRI


Het uitzicht is anno nu. Q. leeft deels in het verleden en zondert zich steeds meer af. Ik vermoed uit misplaatste schaamte. Hij beseft dat hij als gesprekspartner niet meer gelijkwaardig is. De meeste flatbewoners doen nog weinig moeite om een praatje te maken, sinds mijn vergeetachtige vader worstelt met zijn korte termijn geheugen en onverstaanbaar en onsamenhangend mompelt. De mensen zijn onwetend van het feit dat mijn vader aan dementie lijdt, en laten het (begrijpelijk) bij een ‘goedemorgen/goedemiddag’.

Het is een willekeurige zaterdag in december. Buiten is het lauw. De straatlantaarns floepen al om 16 uur aan. Ik tref mijn vader in zijn appartement aan, om zijn hangende schouders heeft hij een deken gevouwen. Daar midden in de woonkamer zittend op de massief eiken salontafel doet hij me denken aan een oude, ooit statige, indiaan die beseft dat hij aftakelt. ‘Ik ben depri’, klinkt het sip. Mijn hart bloedt. Ik sla mijn armen om hem heen. Binnen loeit de cv ketel. Op de thermostaat lees ik zomerse waarden van 25,8. Mijn vader bevindt zich midden in een winterdip.

woensdag 3 februari 2016

SCHIJFOPRUIMING


Bij mijn ouweheer de kasten uitmesten en opruimen. Zijn memory card laat het geregeld afweten. Als zijn werkgeheugen volloopt, overstroomd of dichtslibt, is hij van alles kwijt. Hoe minder ballast in huis, des te simpeler zijn levensavond. Technische apparaten bedienen gaat nog slechts als er bij voorkeur één, maximaal twee, handelingen te verrichten zijn. De combimagnetron is al vervangen door een enkelvoudige met slechts één draaiknop. Daarbij komt het euvel dat hij weleens vergeet dat zijn achter donker glas verborgen avondeten klaar staat. Voor de defecte decennia oude telefoon hebben we via via gelukkig een identiek versleten toestel kunnen opduikelen.

De audioset aanzetten is net zo’n ding. Radio omtoetsen naar cd, cd uit het doosje halen, lade openen en sluiten, cd uit lade verwisselen of nieuwe plaatsen, en het start knopje indrukken om de cd af te spelen lukt allemaal niet meer. Opdat hij niet steeds met zijn beperking wordt geconfronteerd wordt, ‘ontvreemd’ ik de cd’s. Voor de oorlogsgeneratie is weggooien een doodzonde; alles moet bewaard blijven. Mocht Q. er nog naar informeren dan hebben de schijfjes een prima herbestemming gekregen.

maandag 1 februari 2016

ESCORTSERVICE


De verzorgde 87-jarige weduwnaar heeft een afspraak in het ziekenhuis bij de geriater. De bestelde regionale taxibus is wegens drukte een luxewagen, zoals het hoogbejaarde heerschap de glimmend zwarte bolide noemt. Op de achterbank zit zo’n gezellig ouderwets omaatje met een paars peroxide permanentje. Onderweg vraagt ze, haar elleboog aanbiedend, of de grapjes makende grijsaard in wil haken. Gearmd zijn, mist ze zo sinds haar man acht jaar geleden stierf. Er stapt nóg een vrouwelijke passagier in. De oudere charmante dame neemt naast de bestuurder plaats. Bij aankomst gaat ieders weegs.

Voor de terugweg rijdt een zilvergrijze Mercedes voor. Dezelfde taxichauffeur als op de heenweg roept in de enorme onoverzichtelijke hal twee namen op. Het zijn de 85-plusser en de bejaarde mevrouw die op de heenweg voorin zat. De chauffeur, in een vorig leven vast een gedienstige hulphond, zwaait het portier met een zwier open: ‘Lieve dame, neemt u plaats.’ ‘Mag ik achterin met meneer’, souffleert ze. ‘Na u’, gebaart de galante 85-plusser. Als ze beiden plaatsgenomen hebben, leunt de nette oudere dame zacht tegen hem aan: ‘Zou u een arm om mij heen willen slaan? Ik ben sinds vier jaar weduwe’. De heer pakt haar stevig vast. Doffe ogen die voor de duur van een ritje oplichten. De chauffeur die heel kort de gedachte van een senioren escortservice overweegt, weet wanneer hij zijn mond moet houden.