dinsdag 23 februari 2016

ZELFREFLECTIE


Pappi’s nieuwe thuis, een kleinschalige huiselijke woonvorm, is een warm bad. Het is er ontiegelijk gezellig. De hartelijke en uiterst geduldige verplegers, verzorgenden en gastdames is geen moeite te veel om het de bejaarden (met liefde en humor) naar hun zin te maken. Over dat gegeven zijn Q. en ik het geheel eens. Qua bewoners - ik heb allengs een zwak voor de (aandoenlijke) oudjes ontwikkeld - verschillen we danig van mening. Pappi, gespeend van elke vorm van zelfreflectie, vindt zijn medebewoners van lotje getikt of vervelend. ‘Ik ben de enige normale hier’, drukt hij het gedesillusioneerd uit als we privé zitten.

Ik kort mijn bezoekje in; als pappi zo doet, kun je hem beter in zijn uppie laten begaan, heb ik geleerd. Tegenspraak of hem wijzen op een gebrek aan zelfkritiek (jij woont hier ook met een reden!) verergeren het zelfbeklag. Bij de uitgang tref ik de dochter en schoonzoon van de Rijdende Rollator. ‘Is jouw vader al gewend?’ vraagt ze oprecht geïnteresseerd. ‘Mijn moeder vindt haar medebewoners allemaal dwazen en gekken. Ik ben de enige gezond van lijf en leden hier’, mokt ze tegen ons. ‘Typisch’, proest ik van schik. ‘Pappi omschrijft het ongeveer precies zo. Ach, ze wonen er pas. Het is voor iedereen wennen en aftasten. Ze zijn nergens beter af dan hier.’ ‘Zo is het maar net’, stemt de dochter kordaat knikkend in.