Gestoken in een
beige mohair mantel, zit ze met haar handtas op schoot startklaar in
haar kamer. Ze wacht passief op de bus die haar naar huis moet brengen. Het
besef dat dit haar nieuwe onderkomen is, wil maar niet indalen. De verzorging
gaat er buitengewoon geduldig en liefdevol mee om. De zuster trekt voor de
zoveelste keer haar jas uit, zet de tas op het mimisetje, en neemt mevrouw gezellig
babbelend mee naar de recreatiezaal. De zuster heeft haar kont nog niet gekeerd
of ze priemt het knalgele breiwerk dat voor haar op tafel lag bijna in mijn
arm. ‘Ik moet dringend naar huis mijn man verzorgen. Hij is bedlegerig en heeft
hulp nodig.' Ik begin over haar breiwerk,
niet wetend wat te doen.
Haar voltallige
familie heeft de 91-jarige overleefd. Zij herbeleeft non-stop het verleden. Ontroerende oude ogen smeken om begrip: ‘Ik moet naar huis. Mijn vader is helemaal alleen.' ‘Hoe oud is uw vader?’ Ik moet iets. ‘91’,
antwoordt ze prompt. ‘Dat kan toch helemaal niet. Dan zou u beide net zo oud
zijn’, probeer ik luchtig. ‘Mijn zoon weet niet dat ik hier ben, ik moet
echt dringend naar huis’, negeert ze mijn aangedragen argument. Radeloos verloren
blijft ze staan.
Help! Hoe moet
je handelen in zo’n specifieke situatie? Meegaan in haar gedachten of haar met
de neus op de feiten drukken? Ik word gered door de zuster die haar inhakend
als een vriendin naar haar kamer begeleidt. Daar hangt een fotogalerij aan de
muur met al haar overleden dierbaren. Mevrouw blijft in de ontkenningsfase en
doet er het zwijgen toe: daar is het laatste woord nog niet over gevallen, zie
je de volhoudster denken. Ik weet zeker als ik strakjes naar huis ga, zij haar
jas weer aanheeft.