Het uitzicht is anno nu. Q. leeft deels in het verleden en
zondert zich steeds meer af. Ik vermoed uit misplaatste schaamte. Hij beseft dat
hij als gesprekspartner niet meer gelijkwaardig is. De meeste flatbewoners doen
nog weinig moeite om een praatje te maken, sinds mijn vergeetachtige vader worstelt
met zijn korte termijn geheugen en onverstaanbaar en onsamenhangend mompelt. De
mensen zijn onwetend van het feit dat mijn vader aan dementie lijdt, en laten
het (begrijpelijk) bij een ‘goedemorgen/goedemiddag’.
Het is een willekeurige zaterdag in december. Buiten is het
lauw. De straatlantaarns floepen al om 16 uur aan. Ik tref mijn vader in zijn
appartement aan, om zijn hangende schouders heeft hij een deken gevouwen. Daar
midden in de woonkamer zittend op de massief eiken salontafel doet hij me
denken aan een oude, ooit statige, indiaan die beseft dat hij aftakelt. ‘Ik ben
depri’, klinkt het sip. Mijn hart bloedt. Ik sla mijn armen om hem heen. Binnen
loeit de cv ketel. Op de thermostaat lees ik zomerse waarden van 25,8. Mijn
vader bevindt zich midden in een winterdip.