zondag 21 februari 2016

VLOEKEN


We zitten met een hele zwik bewoners, verzorgenden en aanloop in de serre annex conversatiezaal. Er heerst een ongedwongen sfeer. De gewezen tuindersvrouw lacht de hele dag om alles en om niets. Ze staat redelijk kwiek uit haar relaxfauteuil op, pakt haar looprek, gaat moeizaam voorwaarts en vindt een gesloten deur: ‘Ik wil de tuin in, potdomme!’ ‘Het is veel te guur buiten’, werp ik, net handenwrijvend binnenkomend, tegen. ‘Potdomme, ik wil met mijn handen in de aarde wroeten’, mopperkont ze grinnikend. ‘In het voorjaar’, zegt een verzorgende. ‘Nee, nee, ik heb genoeg op het land gewerkt, dat doet de jeugd maar. Hoewel die niet weten wat werken is.’ Ze vloekt bij elke alinea haar stopwoord ‘potdomme’. Het heeft iets vermakelijks.

‘Potdomme!' ‘Geen gescheld, anders schaffen we een vloekenpot aan’, berispt ik haar quasi. Een bezoekende dochter van een andere ingezetene droog: ‘Dan is er zo een uitstapje bij elkaar gespaard.’ Geschater. De mevrouw kan het niet laten. ‘Kunt u het woord niet vervangen door een aardigere variant?’ oppert de bezigheidstherapeute. Er worden door iedereen ballonnetjes opgegooid: ‘potverdriedubbeltjes’, godver… biedthetvloeken’, ‘potvolkoffie’, ‘Godfried van bouillon’. Pappi heft een glas rode wijn: ‘Jonge klare!’ Ik sluit de rij met: ‘Chips’. ‘Jullie lachen me uit’, foetert ze met een brede glimlach op haar gezicht. Genietend van al die aandacht en wild wapperend met haar handen, repeteert ze: ‘Potdomme’. ‘Chips’ brult de zaal in koor. Ze giechelt: ‘Ben ik het toch weer vergeten! ‘Potdomme!’ De middag kan niet meer stuk.