Na een verjaardagsfeestje lopen Pop en ik langs de Maasoever naar huis. Het is rond negenen en konijnen en bruggenroutelopers zijn er oververtegenwoordigd. Het lijkt wel zomervakantie. Waarschijnlijker is dat de zwoele hitte de mensen uit hun warme huizen drijft. Ik kom een oude bekende van toen ik bij het Limburgs Museum werkte tegen. Mijn collega's en ik namen altijd de tijd voor de allenige vlotte prater. Ik ben benieuwd hoe het met hem gaat: zijn fiets heeft hij ingeruild voor een rollator. Zijn naam ben ik vergeten, hij de mijne ook. Ik noem mijn naam. Hij grinnikend refererend aan zijn rollator: 'Noem mij maar Max.' [Verstappen]. De nu tachtiger is nog steeds een vrijgezellige ouwehoer. Hij zal het van zijn vader geërfd hebben die toevallig vroeger onze SRV-man was. Nah, de heer - net als pappi met kammetje, bril en ballpoint in het borstzakje gestoken - woont sinds kort in een zorgcentrum waar ik tot voor kort geregeld voor mijn werk kwam.
Pop vindt het prima dat 'Max' nogal uitweidt; het is 26 graden en ze heeft prachtig uitzicht op de konijnen. De oude heer verhaalt schuddebuikend en het drinkgebaar makend, dat hij nog steeds van tapdansen houdt. Hij: 'Ik kom nog geregeld in ontspanningslokalen om te schaken. Knipoog, knipoog. Moi: 'Ja, ik vat 'm.' Daarna gaat hij steevast naar een kapelletje om twee Harry Bordon liedjes (Marieke en 't Kapelke) en een Limburgse evergreen te zingen. 'Alleen als er niemand is, zing ik', zegt hij. Ik weet dat de man bij een smartlappenkoor zong. Het verwondert me dat niemand het mag horen. Hij lachend: 'Ik zing alleen nog voor Maria en mijn moeder zaliger. Dan herkennen ze me straks in de hemel.'
Inmiddels herken ik wandelaars die het rondje brug (circa 50 minuten) er al op hebben zitten. Ik rond het gesprek waar geen einde aan gaat komen, af. We nemen hartelijk afscheid met een tot ziens!