De
95-plusser komt stilletjes en zeer verward bij ons binnen. In nog geen twee
maanden van toewijding staat deze weduwnaar vol in het Zorghuisleven.
Goedgeluimd en grapjes makend spaziert hij rond. Hij heeft het hoogste woord
wanneer hij geanimeerd uit de doeken doet hoe hij het meisje van zijn dromen,
zijn latere vrouw, aan zich heeft weten te binden via correspondentie. Op de dag dat hij naar Nederlands-Indiƫ verscheept wordt, durft hij haar die hij al zolang op het oog had, te vragen om
op hem wil wachten.
Elke
dag post hij in de Oost een handgeschreven liefdesverklaring. De
correspondentie duurt vijf lange jaren. De met romantiek en sierlijke
krulletters gevulde liefdesbrieven hebben het beoogde effect: ze groeien naar
elkaar toe en blijven elkaar trouw. Bij zijn terugkeer is de jongen een man, en
het schuchtere meisje een bloeiende vrouw. Daadkrachtig vraagt hij haar ten
huwelijk. Ze valt hem in de armen en bezegelt haar ‘ja ik wil’ met hun
allereerste zoen.
De
dochter hoort pas op haar moeders sterfbed over de briefwisseling. Dolgraag zou
ze over hun smeulende liefde lezen. Zal de vervaagde inkt op vergeeld papier
een treffen tijdsbeeld prijsgeven een een opbloeiende hartstocht tussen twee
jonge mensen in de late jaren veertig? De koffer met intieme inhoud is in rook
opgegaan: nooit zal ze het weten. Maar … zijn haar vaders herinneringen die hij
nu met haar deelt niet waardevoller dan lang geleden vastgelegde woorden?