De hond
en ik gaan kort bij opa langs. Opa begint vergeetachtiger te worden. Hij biedt
me herhaaldelijk wat te drinken aan. ‘Nee, dank u. We moeten aansluitend
wandelen en dan moet ik onderweg minstens plassen. Ik neem straks thuis een
drankje’. Na zes keer in korte tijd vragen of ik limonade of thee wil, klinkt
het dwingend: ‘In godsnaam neem wat te drinken anders blijf ik vragen!’ Ik
zet een glas kraanwater voor de show op tafel. Q. is opgelucht.
De hond
vindt het niet erg dat opa aan een hanteerbare vorm van dementia lijdt. Hij
profiteert er zelfs van. Bij elke verontschuldiging ‘Och jongen, ben ik je
vergeten en heb jij nog niks gehad’, hobbelt het beestje goedgemutst met zijn
meest onschuldige expressie achter hem aan naar de keuken. Ik houd mijn mond
als-ie samenzweerderig knipoogt ‘opa’s zijn er om te verwennen.’ Terwijl de
hond fiemeltjes soepvlees in bouillon uit een soepkommetje lebbert, slokt opa ‘Och,
waarom staat mijn glas nou hier?’ mijn water op.