woensdag 17 februari 2016

OP SLOT


Pappi zit opgesloten in zijn kooi, zoals hij het zelf noemt. Dat klinkt dramatischer dan het is. Kooi is een term die hij over heeft gehouden uit zijn marinetijd. Alleen op voedertijden verlaat hij zijn sfeervol ingerichte kamer. ‘Waarom ga je niet in de recreatiezaal zitten’, polste ik al meerdere malen. ‘Je wilde zo graag onder de mensen zijn en nu blijf je opgehokt.’ ‘Vriendschappen sluiten gaat niet meer zo vanzelfsprekend als toen ik jong was’, zucht hij. ‘Je zult toch eens een begin moeten maken’, werp ik kordaat tegen. Q. komt steeds met nieuwe vernuftige smoesjes.

Tussen neus en lippen door hoor ik dat hij na de genuttigde maaltijden direct terugkeert naar zijn kamer. Er begint me wat te dagen. Als ik een beetje aandring, komt het hoge woord eruit. Hij wil zijn kamer niet verlaten, omdat er geen slot op de deur zit. ‘Iedereen kan hier zomaar binnenlopen en wat stelen’, pruillipt hij. ‘D’r valt toch niets te halen, pa’, probeer ik het met een grapje. Maar Q. is bloedserieus. Zijn hele leven, ook toen hij ging vergeten, zat secuur sloten controleren bij het verlaten van de woning, verankerd in zijn systeem. Dat hij dat nu zomaar los moet laten, is onuitvoerbaar. Ik leg hem uit dat de verzorging 24 uur per dag toegang moet hebben. Q. vindt het onacceptabel dat hij zich niet op kan sluiten. ‘Als ik een dutje doe en voor het slapengaan steek ik een wig onder deur, dan kan er niemand stiekem binnensluipen’, fluistert hij samenzweerderig. En fier hardop: ‘Goed gevonden van me, hè?’ Ik begrijp hem. Het wordt direct door H. hoofd van de technische dienst met een speciaal slot opgelost.