dinsdag 6 juni 2017

UITHUIZIG



Q.'s weekendvriendin herstelt thuis na een operatie. Pappi verlaat zelden het Zorghuis omdat hij buiten zijn vertrouwde omgeving onrustig wordt - te veel prikkels. Zijn vriendin is zes weken rust voorgeschreven. Het is de tweede week en als ik Q. vraag of hij M. nog gebeld heeft, zegt hij: 'Wie?' Ik antwoord: 'M, je vriendin!' Pappi trekt zijn schouders en zijn wenkbrauwen op. Ik toon haar foto. 'Oh ja', zegt hij niet echt overtuigend. 'Het zou wel netjes zijn als je haar een bezoekje brengt', opper ik. Pappi verzint allerlei quatsch om niet zijn vertrouwde stekkie te hoeven verlaten: zij kan toch naar mij komen, ik heb geen auto meer, ik weet niet waar ze woont, misschien mag ze geen bezoek ontvangen, mijn taxipasje is gebroken ...  

'We gaan samen dan raak je niet in paniek, vind je dat wat?' 'Dat is goed', zegt pappi niet erg enthousiast. Zo gezegd, zo gedaan. Op tweede Pinksterdag spreek ik met pappi om half drie af. Allicht ben ik er al om half twee, omdat ik weet dat hij dan al popelend met de jas aan klaar zit. Onderweg in de file is er totaal geen herkenning van de omgeving waar hij tientallen jaren gependeld heeft, behalve het ziekenhuis. Hij vraagt telkens waar we naar toe gaan en wie die mevrouw die ik noem, is.

In de huiskamer met dichte overgordijnen tegen de felle zon laat pappi's hoofdwerk het na drie kwartier helemaal af weten. Vragen hoe het met de patiënte gaat, eigenlijk de hele conversatie laat hij aan mij over, ondanks dat ik hem er constant bij probeer te betrekken. Bij het tweede kopje koffie, met een stukje appelcitroenvlaai dat ik voor ons drieën had meegenomen, geeft Q. via een hoofdknik naar de buitendeur aan dat hij het welletjes vindt. Nog een plas, jas aan, stok niet vergeten, schuifelen naar het vervoermiddel, helpen bij het instappen, de gordel aansnoeren, pet af, een zuurtje tegen de droge mond, de huissleutels in zijn broekzak zoeken die altijd 'kwijt' zijn, en gassen.

operatie, een zieke bezoeken, taxi, een glimp opvangen van het hospitaal, een donkere wachtruimte. Geen wonder dat Q's brein dat relateert aan het ziekenhuis.

Op de terugreis vraag ik wat hij ervan vond. 'Tja, het is een hele onderneming en we weten nog niets', zegt pappi. 'Hoe bedoel je?' vraag ik. 'Nou, in het ziekenhuis moesten we wachten en hebben we even gekletst. Maar geen onderzoek, dokter of uitslag. Toch? Of heb jij die?' 'Gekkie, we zijn LANGS het ziekenhuis gereden toen we naar M. op bezoek gingen.' 'Wie is M.', vraagt pappi. 'We zijn toch bij je vriendin geweest', herinner ik hem. Q. trekt zijn schouders op: 'Ik weet alleen nog dat we in een lift zijn gestapt en we op een afdeling kwamen waar ze lekkere vlaai hadden.' Ik: 'Die hadden we zelf meegenomen.' Pappi perplex over zoveel zinloosheid: 'Dan hadden we dus die hele reis niet hoeven te maken. Bij mij op de kamer kunnen we ook vlaai met koffie krijgen.' Ik besluit het niet weer uitleggen en zeg: 'Goed plan Quirinus, dat doen we in het vervolg ook.'