Een bliksembezoek bij een zorgadres waar ik maanden kwam. De hartelijk ontvangst door de lieve zorgmedewerkers is tekenend voor hoe amicaal we met elkaar omgingen. Dat niet alle bewoners me zullen herkennen, daar heb ik op gerekend. Waar ik niet op rekende, is dat het weinige spraakzame poezenvrouwtje - altijd in de weer met haar dementiepoezen - zich in mijn armen krulde. Ik liet haar altijd merken dat ze gezien en gehoord werd, zij gaf er weinig respons op. Nu hangt ze als een aaipoesje om mijn hals, brabbelt aan een stuk door, voelt in mijn jaszakken en trekt mijn jas aan. Ze gaat naast me zitten, legt de plakkerige Perzische langhaar op tafel en zoekt mijn hand. Zo zie je maar wat voor indruk je soms ongemerkt kan achterlaten. Ik kan maar kort blijven. Wanneer ik mijn jas terug vraag, geeft ze die schoorvoetend terug. Ze loopt met me mee naar de voordeur: 'Mag ik met je mee?' Ik knuffel haar en zeg: 'Voor de poezen is er niets aan zonder jou.' Ze knikt begrijpend, draait zich om, loopt talmend naar de tafel met de witte poes en pakt haar in haar armen. 'Zwaai maar met een pootje', zwaai ik ter afscheid. Dat doet ze met een glimlach.