Pappi voor de tigste keer aan de lijn: 'Alles gaat buiten mij om. De zuster heeft zomaar de dokter gebeld. Hij komt vanmiddag. Wat moet ik tegen hem zeggen?' Ik: 'Wat je mankeert.' Pappi: 'Waar heb ik dan last van?' Ik som de hele klaagmuur op en vertel dat in samenspraak met de zuster de dokter komt. 'Mm', klinkt hij niet echt overtuigd. De diagnose is niet eenduidig: bronchitis (net als mijn opa, zijn pa), een zware verkoudheid of een beginnende longontsteking. Om het zekere voor het onzekere te nemen bij een bijna 90-jarige, en voor zijn eigen gemoedsrust, krijgt hij een lichte antibioticakuur.
Pappi ontgaat het een en ander. Hij belt me op: 'De dokter is geweest. Hij heeft me ziek verklaard. Maar hoe moet dat nou met mijn werk?' 'Werk?' ik frons mijn wenkbrauwen. 'Ja, ik ben op mijn werk ziek geworden. Wil jij me bij mijn baas afmelden, en me ophalen want ik weet niet hoe ik naar huis kom.' 'Je bent al 28 jaar met pensioen!' praat ik 'm bij. 'Nee, dat klopt niet, want mijn collega's zijn hier bij me. Bovendien als ik geen betrekking meer heb, waar leef ik dan van? En waar zijn mijn medicijnen?' Dan verwonderend: 'Gek he, ik weet dat ik nu daaps ben en maar wat raak wauwel, en toch krijg ik het in mijn hoofd niet op een rijtje.
Ik bevestig de hele situatie nogmaals in simpele bewoordingen en leg uit dat de zuster de pilleninname regelt. Pappi gaapt. 'Als je nou eens een dutje gaat doen, dan ordenen de gedachten zich vast in je slaap', stel ik voor. 'Kom jij dan nog?' klinkt het zielig. Natuurlijk check ik 's middags in. Verbaasd: Jij weer hier?!' Pappi zit er monter bij, klinkt minder nasaal en laat het zelfs na om zijn hoest voort te brengen. We zoeken een bankje in de zon, uit de wind; lekker vitamientjes opdoen. Pappi: 'Ik vind het leuk dat je komt, maar ik leg toch niet te veel beslag op je?' 'Welnee, voor geen greintje', lieg ik, terwijl ik mijn hoofd op zijn schouder leg. Niet het eerste ingenomen pilletje, maar alle menselijke aandacht heeft de prelude van de herfstblues (voor even) verdreven.
Ik bevestig de hele situatie nogmaals in simpele bewoordingen en leg uit dat de zuster de pilleninname regelt. Pappi gaapt. 'Als je nou eens een dutje gaat doen, dan ordenen de gedachten zich vast in je slaap', stel ik voor. 'Kom jij dan nog?' klinkt het zielig. Natuurlijk check ik 's middags in. Verbaasd: Jij weer hier?!' Pappi zit er monter bij, klinkt minder nasaal en laat het zelfs na om zijn hoest voort te brengen. We zoeken een bankje in de zon, uit de wind; lekker vitamientjes opdoen. Pappi: 'Ik vind het leuk dat je komt, maar ik leg toch niet te veel beslag op je?' 'Welnee, voor geen greintje', lieg ik, terwijl ik mijn hoofd op zijn schouder leg. Niet het eerste ingenomen pilletje, maar alle menselijke aandacht heeft de prelude van de herfstblues (voor even) verdreven.