De zeer slechtziende Kroepoekje wenkt me. ‘Hoe kom ik hieraan?’ Ze toont een envelop met een rouwkaart en gedachtenisprentje. Het is van pappi. Moi: 'Dat was de tuinman, mijn pappi. Hij was een van uw tafelgenoten.' Ze prevelt zachtjes nadenkend van ja. Ze duwt me de gekreukte plastic tas in de handen: 'Er zit nog meer in. Wat moet ik daarmee?' In de tas: twee bollen acryl breiwol, kerstkaarten, een schoon nierbekken (kunstgebit- en spuugbakje voor haar), een schone luier en een servet. Ze kijkt naar me op: ‘Dat was een fijne man. Daar voelde ik me veilig bij. Dat is jouw pappi?’ Ik knik en verander van onderwerp door haar te vragen of ze net als laatst weer door het raam naar de eekhoorntjes wil kijken. Kroepoekje achter het venster ziet het rood en magenta. Rood is het dak van een vogelhuisje en het magenta zijn de exotische papieren bloemen op de vensterbank. Ik laat haar handen de 'honingraten' voelen. Ze kijkt oplettend naar buiten: 'Ik zie een schim.' Voordat ik een verklaring kan bedenken - mevrouw is een getraumatiseerd slachtoffer van een roofoverval - redeneert ze opgelucht: 'Normaal zou ik denken wat moet die man daar. Komt die voor mij? Nu ik weet dat het je vader in de tuin is, is dat zo'n hele geruststelling Dat kun je niet geloven.'