Het middagmaal in het Zorghuis vangt eerder aan dan gepland. Minimaal de helft van de bewoners is minstens een kwartier te vroeg aan tafel geschoven of gerold. Heeft de toeloop met het zessterrenmenu te maken? Pappi staat erop dat ik mijn bezoek inkort; de verzorging geeft aan dat de soep nog niet wordt opgediend. ‘De huishovenier zou me persoonlijk rond de tuin leiden, daar kom ik extra voor’, gein ik. ‘Hup dan maar’, mort Hendrik Jan de Tuinman.
We doen de tour de tuin in vogelvlucht. Telkens op zijn horloge blikkend, zet Q. stevig de pas erin. Mogen we normaal van hem beslist niet de entree door de recreatieruimte gebruiken, nu pakt hij de afkorting. In de eetzaal zijn disgenoten E. (links van hem) en H. (rechterkant) al present. ‘Heeft iedereen een vaste plaats?’ vraag ik. ‘Nee,’ antwoordt pappi zenuwachtig. 'Wij wel. We zitten 's middags gedrieën in dezelfde samenstelling aan de tulpentafel bij de pantry.'
Een invalide man in een hightech rolstoel poogt op pappi’s plaats in te parkeren. Pappi steekt er een (wandel)stokje voor. ‘Geef me gauw een kus’, biedt Q. zijn wang aan. Vanuit zijn ooghoek gluurt hij of zijn stoel wordt vrij gehouden. ‘Misschien moet je voortaan reserveren,’ neem ik hem in de maling. Gejaagd duwt pappi me haast op straat. Het verplichte uitzwaaien wordt zonder pardon overgeslagen. Door het raam zie ik dat hij zijn stoel bezet heeft.