Buiten lonkt de zon. Q. zit met gesloten gordijnen opgehokt.
Ik zet de fiets op de staander en tik tegen het raam. De vitrage gaat aan de
kant. Ik toon een tray met violette viooltjes. ‘Ouderwets geurig en fleurigs
voor je geveltuintje,’ roep ik. Pappi maakt vooralsnog geen aanstalten om naar
buiten te komen.
Ik ga aan de slag met de bakken potgrond, vul de
gieter, zet de schoffel en bezem staande bij, en sleep onooglijke stenen en
mandjes die hun beste tijd hebben gehad naar het tuinhuisje. Ik maak er
opzettelijk een rommeltje van, omdat ik weet dat het Q. irriteert. Het lokaas
werkt eindelijk als ik de handzaag pak om de onderste haagbeuktakken te
verwijderen die het rollatoren bemoeilijken. ‘Dat doe je verkeerd, laat mij
maar,’ grist hij de zaag uit mijn hand. ‘En die bakken vullen dat doe ik ook wel,
da’s veel te zwaar voor jou,' duwt hij me onbehouwen opzij.
Wat is pappi toch
voorspelbaar. Ik lach in mijn eigen. ‘Dan haal ik een kopje thee met een koekje voor erbij,’ bied ik
aan. Q. hoort me niet. Hij is rigoureus met de snoeischaar in de weer in de patio. Opzet geslaagd. Als tweede viool is het prima toeven in de nieuwe rotan terrasstoeltjes. Ik nip van
mijn bosbessenthee, Q. laat zijn Engelse melange koud worden.