Het is komkommertijd, maar niet in het Zorghuis waar Pappi zijn laatste hoofdstuk afrondde. Drie voormalige huisgenoten zijn er nog: levend en wel. Merie roept op het moment dat ik kom binnenwandelen: 'Hoor!' Je vaders plaat staat op: Tanze mit mir in den Morgen.' Het blijft bizar zoals Pappi onverwachts blijft oppoppen. Mijnheer Demijne heeft groot nieuws. Hij onthoudt nog steeds mijn voornaam en heeft al een stoel aan de vierkante tafel voor me bijgeschoven: 'Kom gezellig zitten.'
De Witte Dame zwaait. Ze moet dringend iets kwijt en eist bescheiden haar aandacht op: 'Ik geef trouw elke dag je vaders planten water, maar ze hebben het niet gered.' Moi: 'Alleen dat u de moeite neemt, is al zo ontzettend aardig. Tegen deze extreme droogte valt niet op te sproeien. Ze blijven vast over.' Ik was al in de tuin geweest: de hosta's zijn alleen bedroevend klein gebleven.
Ik voeg me bij Mijnheer Demijne en luister aandachtig naar zijn vaste-vroeger-riedel. Daarna noemt hij zijn overleden vriend en Pappi: 'Ik heb er veel verdriet van gehad, dat ik het zonder hen moest doen, maar ik heb de draad weer opgepakt.' Hij kijkt lief opzij naar zijn snoezige tafeldame die neus tegen tegen neusje met een baby(pop) knuffelt: 'Ze kwam hier logeren en nu is ze mijn vriendin en blijft ze hier wonen.' Zij grinnikt zacht en lief. Vertrouwelijk: 'En we willen nog een baby.' Zo leuk dit!
Komkommertijd. Op het menu staat nasi goreng. De gastvrouw is druk in de weer met de bereiding. Op het keukenblok liggen niet zomaar komkommers. Het zijn buitenbeentjes, of zoals Pappi ze naar goed Westlands gebruik zou noemen: 'Kromme jongens.' Pappi mag dan niet meer onder ons zijn, op de een of andere manier duikt hij steeds op.