'De valse loten aan de
rozen moeten gesnoeid', oordeelt de Witte Dame terecht. In de aanslag met een
schaar wordt ze bijna bruusk door de tuinman weggeduwd, ondanks dat
deze aan kracht heeft ingeboet. Ze klampt me erover aan. 'Ik zal hem op
zijn onwellevendheid aanspreken', garandeer ik haar. Van meerdere mensen krijg
ik te horen dat de tuinman langzamer loopt en dat zijn spraak achteruitgaat.
Hij daast daarbij ook nog eens. Pappi bloeide op door de intrek in het
Zorghuis, maar de ouderdom beginnen te tellen. Zijn hoogtijdagen brokkelen af.
Stukje bij beetje levert hij aan kwaliteit in en dat kan hij moeilijk
verkroppen. Zo ontkent hij bij hoog en laag dat hij anderen belemmert om te
tuinieren: 'Ik sta de tuin zo af aan een ieder die onkruid wil wieden.' Mooi,
want de jeune league de Witte Dame, Toet en mijnheer Demijne
staan op de 'wachtlijst' als parttimer/invalkracht. Met de belofte dat hij een
pilsje mag, lok ik hem mee het terras op. 'Zon, terras en een drankje zijn een
heilige drie-eenheid', betoogt hij tevreden.
Tot mijn verbazing overhandigt hij gewillig zijn eigen tang aan de Witte Dame.
Ze verkeert in dubio en draalt. 'Geen vuiltje aan de lucht', wijst mijn hoofd
naar het kobaltblauw boven ons. Dat geeft de doorslag. Op haar hoede blijvend
knipt ze in zijn bijzijn voortvarend de rozen. Hij maalt er niet om. De Witte
Dame vindt bloemen en planten rustgevend, maar ze kletst ons openhartig de oren
van het hoofd. Iedereen voelt zich op zijn gemak. Het was een florissante dag, constateert
hij achteraf. Na het douchen, ziet hij vanuit zijn 'hotelkamer' rugzaktoeristen
vertrekken. Het zijn de psw'ers die hun rugzakken en tassen omhangen. Pappi
tegen mij: 'Hé, het jonge grut loopt naar de bus. Is de vakantie voorbij?
Moet ik ook mee?' Ik: 'Je vindt het hier toch gezellig!' Pappi: 'Nou en of!'
Ik: 'Dan boeken we gewoon bij!'