Pappi en meneer B. zijn te porren voor een gezelschapsspelletje. Bij de aanblik van het bord, hoont pappi: 'Da's voor kinderen.' 'Wij doen de grote-mensen-variant', zet ik door. 'Jij mag de spelleider zijn en meneer B. en ik zijn de detectives die de dader opsporen.' De pasfoto's worden geschud en Pappi trekt een foto die hij niet aan ons mag laten zien. Dat doet hij wel, dus mag hij nog een foto trekken. Sherlock Holmes naast me krijgt een aanzetje tegen de schouder: 'Noem een uiterlijk kenmerk, zodat we verdachten kunnen elimineren.' Meneer B. grinnikt: 'Ho, dat gaat er ruig aan toe.' Ik: 'We begeven ons wel in de criminele onderwereld he.' Meneer B.: 'Draagt hij of zij (haha) een snor?' Pappi: 'Nee.' Ik: 'Dan mag u alle hoofden met een snor omleggen.' 'Moeten die allemaal dood', lacht hij intussen niet begrijpend wat ik bedoel met omleggen. Mijn rechterhand maakt het pistoolgebaar: 'Piefpafpoef!' Dat vindt hij zo leuk, dat ik het bij elke foto herhaal. Er is soms discussie met de spelleider over wat blond, bruin en rossig is en ook de benamingen van de hoofddeksels luisteren nauw. Een verdachte vrouw vindt Pappi op een man lijken. Hij krijgt gelijk. Als er nog slechts hoofden met grijze haren en brillen over zijn, stopt meneer B. met vragen stellen. 'Heeft u er genoeg van?' pols ik. 'Nee, ik vind het spannend, maar ik heb ook grijs haar en een zwarte bril. Zo dadelijk denkt iedereen dat IK de dader ben!'