De revaliderende echtgenote van W.
doet een middagdutje op de eigen kamer. W. wil ernaartoe. ‘Ze slaapt. Het is
beter haar te laten rusten, vindt u ook niet? Kom maar met mij mee voor wat
verstrooiing’, zeg ik. Hij aarzelt. ‘Afleiding doet u goed. Over een uurtje
breng ik u, als het moet, persoonlijk naar uw vrouw toe.’ Hij is gerustgesteld.
W. komt erbij en doet aardig zijn best om gezellig te wezen, onderwijl
heimelijk op zijn horloge blikkend. Exact een uur later wil hij naar boven. De
nieuwe zuster komt er net aan. ‘Meneer wil naar Bets.’ ‘De zuster uiterst
vriendelijk doch kloek: ‘Da’s nog veel te vroeg. Ik breng u naar uw luie stoel,
daar kunt u ook een tukje doen.’ W. steigert lichtelijk paniekerig. De zuster
draait zijn rollator om. W. tegen haar neuzelend en naar mij kijkend: ‘Het is
me beloofd!’ ‘U gaat de verkeerde kant op’, wijs ik. ‘Het is nog veel te vroeg
om naar bed te gaan’, verklaart ze tegenover mij. Ik grinnikend: ‘Meneer wil
niet naar bed, hij wil naar Bets. Dat is zijn vrouw.’ De zuster die
vanzelfsprekend nog niet alle voornamen kent, giechelend: ‘Ach, ik verstond:
bed. Allicht gaan we samen naar haar toe.’