Straaljagers vliegen in formatie boven de
hoofden van de tuinman en zijn dochter.
‘Ik ben aan de wandel’, deelt Floris in
het voorbijgaan mee.
'Goed van u. Wat fijn dat u weer
zelfstandig mobiel bent.'
We keuvelen over tuinieren zonder
bestrijdingsmiddelen, spinneneitjes, eekhoorntjes en mieren.
De tuinman roept ongeduldig. We moeten weer aan het
werk.
'Waar loopt u naartoe?'
Floris: ‘Niet
te ver, want ik weet hier de weg niet.’
'Nou, je kunt in de tuin van bankje naar
bankje sloffen.'
Floris: ‘Dat
was ik al van plan, want echt veel puf heb ik nog niet.’
Hij aarzelt, bezorgd om te verdwalen.
'We houden wel een oogje in het zeil. Of u nou linksom of rechtsom gaat, u
komt altijd weer bij ons uit. Dan
kunt op de terugweg vertellen wat u allemaal voor spannende dingen heeft
meegemaakt.'
Floris lacht ondeugend: ‘Dat zal wel meevallen. Ik verwacht niets
spectaculairs.’
'Je weet maar nooit. Voor u het weet gaat u als een raket.'
Bij het eerste bankje houdt hij halt. Hij steekt
opgelucht een duim omhoog, wanneer ik zwaai. Tien minuten later schuifelt hij langs met aan elke arm een schatje.
'Kijk.' wenk ik naar de charmante zusters, 'en
u dacht dat er niets meer op uw pad kwam.' Floris glundert.