Neelie wordt weer
door mij begroet. Mistrouwig bekijkt ze me van top tot teen: ‘Ik praat niet zo
gauw met vreemden.’ ‘Ik ben de dochter van de tuinman’, licht ik toe. ‘Oh, u
bent de dokter, dan moet ik u hebben’, doet ze ineens vertrouwelijk. Ze schopt
haar linker nubuck klittenbandschoen uit, heft verrekte lenig haar been omhoog
en duwt daarmee de dikke teen zowat onder mijn neus: ‘Lopen is pijnlijk. Mijn dikke
teen doet zeer.’ Toeschietelijk: ‘Op mijn kamer loop ik op kousenvoeten, dat
ziet niemand.’ Ik: ‘Of sandalen aan? Zo heeft de teen ruimte.’ ‘Ze wuift het weg: ‘Ik
ben toch niet mal. Het is winter!’ Ik: 'Zo te zien heeft de verpleegster er al
naar gekeken, want de teen is verbonden.’ Zij verwonderd: ‘Maar ik vraag het aan u. U bent toch hoger,
u bent dokter.’