Het was al schering en inslag toen mijn grootmoeder (God hebbe haar ziel. Echt!) in Huize Henricus haar laatste jaren doorbracht. 'Ze stelen hier als de raven', zei ze. Geregeld wisselen er in het Zorghuis ook spullen van eigenaar. De persoon in kwestie is het gedachteloos kwijtgeraakt, weet niet meer waar hij of zij iets gelaten heeft, of een dementerende heeft onbewust niet zoveel op met mijn en dijn.
'Weg!' wijst Likkepot met hulpvragende kijkers haar dochter op de kale nek. De dochter constateert dat haar moeders parelketting niet om haar hals hangt. Op haar kamer ligt-ie niet. Tot haar verbazing ziet ze een pronkende Toet - dol op blingbling - met ondermeer eenzelfde parelketting om. Toet, die de tegenwoordigheid van geest ontbeert, heeft 'm even gepast en omgehouden. Je zou het lenen kunnen noemen. Om haar niet van streek te maken, dieft de nachtzuster de parelketting terug als ze slaapt. Opgelost.
De volgende dag wordt het verweesde vest dat over de bureaustoel op de zusterpost hing, vermist. Alles zoekt de verpleegkundige af. Ze twijfelt bijna ('Had ik dat vest wel aan?') en vertrekt zonder vest naar huis waar het ook niet gevonden wordt. D. kan zich uit haar eigen verpleegtijd herinneren dat wanneer iemand anders zich over andermans eigendom heeft ontfermd, meestal een dementerende bewoner het aan de eigen collectie heeft toegeëigend. 'Daarom moet je nooit je handtas onbeheerd in een openbare ruimte achterlaten.' De verpleegkundige vindt het gegijzelde vest uiteindelijk weggemoffeld op de kamer van een inwonende ekster. Het kledingstuk wordt ongezien bevrijd.
Patrons dochter wenst, voordat ze doorloopt naar haar vaders kamer, zijn huisgenoten in de zaal: 'Gelukkig Nieuwjaar!' De schone was blijft onverwijld op tafel achter. Later, als ze de was in de kast wil inruimen, mist ze de wasmand. In de veronderstelling dat de was nog in de auto ligt, loopt ze naar buiten. Terug binnen: 'Nou, waar is de was nou gebleven, ik heb 'm toch echt meegenomen van thuis.' Ik: 'Je weet dat dementie besmettelijk is? ik heb het van pappi opgelopen. 'Ze lacht beamend: 'Dat zou best kunnen.' Alle neuzen wijzen dezelfde kant op: 'Kijk maar eens bij Toet. Zij zal de was wel hebben opgevouwen.' Voor een keer is zij niet de schuldige. De schone was ligt onaangeraakt bij de haakclub. De dochter, niet au sérieux: 'Het is wellicht een idee om voortaan de ongevouwen was voor haar mee te nemen. Zij strijkt graag alles glad. Voor de gewonnen tijd bedenk ik vast iets leukers.'