Op bezoek op onze locatie: Zorghuis Tienray. Een slanke heer met pretoogjes zit meteen op de praatstoel, wanneer ik een gesprekje aanknoop. Vol verve introduceert hij zijn huisgenoten. In no time weet ik alles over iedereen. De man wijzend naar de vermeende drinkebroer die de tegels in de gang uitslijt: 'Die die, die drinkt elke dag minstens honderd flessen bier. 's Morgens zit zijn stalen rollatormandje al volgestouwd en dat gaat zo de hele dag door. Ik snap niet dat hij dat weggespoeld krijgt.’ Over hemzelf valt weinig te vertellen, meent de gezellige prater. ‘Zelf heb ik nooit gedronken, zelfs niet na de repetitie van de fanfare of in de voetbalkantine.’ Hij glinsterlacht en om zijn verhaal te staven kletst hij regelmatig zijn handen kruislings op zijn bovenbenen.
Wanneer een grofgebouwde bewoner (type deurwaarder) met handen als kolenschoppen en een gebutst doorgroefd gelaat voorbij de deuropening wandelt, schatert de praatgrage man met de levendige fantasie: 'Die, die dat is een voormalig bokser.' Ik snap zijn associatie. De slanke heer kletst de handen op zijn bovenbenen van de schik: 'Hij was geen goeie, dat kan je aan zijn neus zien!'
Wijzend naar de slapende bewoner die een handvat van zijn rollator omklemd: ‘Die die, ha, die heeft een scheertasje waar niemand aan mag komen. Zelfs in zijn slaap waakt hij erover. Wat kan er nou voor waardevols in een scheertasje zitten.’ Hij is oprecht verwonderd. De activiteitenbegeleidsters trommelen de bewoners op voor een gezellige zit. Voor ik kan vragen of de man me wil begeleiden naar de koffiekamer, is hij al soepel opgesprongen. ‘Wijst u me de weg?’ vraag ik vriendelijk. Hij volgt me als een hondje.