Weekend. Pufwolkjes. Zon.
Frisjes en dan weer om te stikken. Mensen lopen in en uit. Net als in de lucht
is het op de begane grond een rommeltje: je ziet me wel, je ziet me niet.
Oponthoud door praterij. 'Net was het nog een drukte, en nu is er geen
sterveling te zien. Alle kindjes zijn weg', zegt de op een stok steunende
patron hogelijk verbaasd. Ik verzin dat er verstoppertje wordt gespeeld,
voordat de paniek toeslaat. 'Och, wat leuk! Dus ze komen zo weer tevoorschijn?’
lacht de goedgeluimde éminence grise in het vuistje. De volgens eigen zeggen
400-jarige heer weet niet hoezeer hij het bij het rechte eind heeft, wanneer
hij weloverwogen zegt: 'Dan ga ik ze niet zoeken. Ze komen vanzelf terug.' Een
mooie samenloop van omstandigheden als hij toedeloet. Zijn dochter en
zoon (midzestigers) komen hem, zoals afgesproken, ophalen om de keel te gaan
smeren bij zijn favoriete uitspanning. Hun vader verheugd naar zijn kinderen
nijgend: 'Terecht. Daar zijn ze weer!' Zij, onwetend van onze dialoog, zijn
door mijn mimiek meteen op de hoogte. Er wordt geen woord gewisseld over
verstoppertje spelen. De cognac wacht.