Wanneer een tehuisbewoonster aangeeft dat ze niets liever dan graag, héél graag, naar huis wil, geeft ze eigenlijk aan dat ze op dat moment ongelukkig is. Ze voelt zich gevangen in het onbekende. Ik herhaal haar eigen woorden. Zij, na doorvragen vanuit mijn kant over het waarom: 'Thuis staan ze altijd voor me klaar, ben ik op mijn gemak. Hier is alles en iedereen vreemd.' Voortgedreven door haar gemis zal ze niet rede vatbaar zijn, voor welk argument ook. Corrigeren, troosten of confronteren met de werkelijkheid kunnen de naar-huis-drang zelfs urgenter maken. Ik zoek weer de verbinding door haar emoties te verwoorden. Om haar aan de praat te krijgen, gaan we zogenaamd samen bellen, Wanneer we in gesprek gaan, geeft dat haar de kans om haar emoties te verwerken en kunnen we (hopelijk) geleidelijk van onderwerp veranderen.
Telefoongesprekken met dierbare overledenen - niks spiritueels overigens - waarin mevrouw alsof het de normaalste zaak in de wereld is tijdsprongen maakt: van schoolmeisje naar echtgenote en vice versa. We laten de werkelijkheid los en onze fantasie de vrije loop. Wanneer zij het welletjes vindt, hangt ze op. Tuut tuut tuut. Moi schijnverbluft: 'Hangt u me zomaar op.' Zij grinnikend: 'Het was toch allemaal quatsch. Malle meisjes zijn we.' Samen lachen bevestigt onze gelijkwaardigheid. De koffiedame had op geen beter moment met een bakkie troost en een stukje appeltaart kunnen aankloppen. Zij zalig zuchtend: 'Gezellig.'
Een Saar snapt wat nodig is!