Anna woont in een modern soort bejaardencentrum. Ze is letterlijk uit haar winterjas gegroeid. Door haar nicht is ze van een hippe tweedehandse voorzien, maar die wordt vooralsnog niet door haar geaccepteerd. Anna houdt het door haar ziekte graag bij het oude, nieuw is vreemd en eng. We oefenen geregeld met aan- en uitdoen vergezeld van: wat zit-ie heerlijk, staat mooi, helemaal de laatste mode sjiek en uw sjaal past er ook precies bij qua kleur enzovoorts. Wanneer ik de tuindeur openzet ('oeh koud') houdt ze de jas aan. Ik ben een uurtje weg voor een boodschap. Bij terugkomst paradeert haar huisgenoot in een dichtgeritst donsjack en zit Anna voor de nepkachel met rode konen in haar nieuwe jas te zweten. Ik kan mijn lach niet bedwingen als haar, áltijd volgens de laatste mode geklede, huisgenote met een rood hoofd verhit vindt: 'Ik was eerst.' Moi, omdat Anna niet in haar buurt is (jaloersheid ligt op de loer): 'Dat weten we toch. U bent trendsettend.' Vergenoegd paradeert ze verder door de gangen van het bejaardencentrum.
Een Saar snapt wat nodig is!