vrijdag 12 juni 2020

SYMBOLIEK


Mijnheer X is verdrietig of in paniek. Elke vijf minuten is hij zijn telefoon kwijt. De telefoon is niet kwijt. De telefoon is bewust in beslag genomen, omdat hij de godganse dag en gedurende de nacht zijn enige kind belt. Volgens eigen zeggen, belt hij eenmaal per week. De verzorgsters en zijn dochter weten beter.

Ik herken het van pappi. Hij had tijden waarin hij zijn fiets om de vijf minuten kwijt was. Zijn tourgazelle had hij al een jaar of zes geleden verkocht. In leven had hij meerdere fietsen versleten en deze fiets was niet bijzonderder dan de anderen. De fiets betekende vrijheid. Zonder fiets kon hij nergens naar toe. Zonder fiets was hij gedoemd op de plek te blijven waar hij 'opgesloten' zat. 

De telefoon van mijnheer X vertegenwoordigt de band met zijn enige kind. Zonder telefoon is hij van zijn dochter afgesneden. Dat gevoel maakt hem onrustig. Ook is hij bezorgd om haar omdat ze niet bereikbaar is. Het gaat zo al weken. Toen pappi mateloos begon te bellen en zijn telefoon zogenaamd kapot ging, was de telefoon na anderhalve week uit zijn gedachten verbannen. Bij mijnheer X duurt dit al bijna twee maanden. Hij: 'Mag ik je hand vasthouden? Ik heb even steun nodig.' Mijnheer zoekt verbinding. Gelukkig heb ik in deze coronatijd altijd wegwerphandschoenen in mijn zak. Hij mag vertellen wat hem dwarszit en ik luister. Het helpt voor die morgen. 

Een tweede keer is hij zodanig in paniek ('De telefoon zit altijd in mijn linkerbroekzak, maar nu is hij echt weg.') dat hij me vraagt om zijn kamer te checken: 'De zusters vertellen allemaal wat anders. Ik geloof ze niet meer. Goddorie.' Ik neem de trap, hij de lift. Hij loopt zijn kamer binnen, ik blijf op de drempel staan. Hij wijst geagiteerd naar het tv-meubel: 'Hier, hier, stond de telefoon net nog. Ze hebben 'm goddorie gewoon gestolen!' Ik laat het gevoel even bij hem bezinken. Hij: Wat vind jij ervan?' Moi meelevend kijkend: 'Het spijt me dat ik het u moet te vertellen, maar er zit een beetje de sleet op uw geheugen.' Hij accepteert het nogal laconiek: 'Oh, is het dat.' Mijnheer doet zijn kamer op slot en drukt op het liftknopje. Verbazingwekkend, dit had ik niet verwacht. Moi: 'Ik neem de trap.' Nadat hij voor de tweede keer gecheckt heeft of hij zijn kamerdeur op slot heeft gedraaid, zwaait hij vriendelijk: 'Oke! Enne bedankt he!'

Een derde keer bel ik zijn dochter voor uitleg. Ik verwacht dat het eenzelfde verhaal is als bij pappi: pap belt te vaak. Door de telefoon weg te nemen, hoop je de prikkel te stoppen. Ze vindt het niet echt fijn dat ik bel: 'Dat is niet de afspraak. Er zou niet naar mij gebeld worden. Ik kan er niet tegen dat hij zo is.' Ik verontschuldig me en vertel dat ik haar begrijp: 'Wil je toch even hallo zeggen.' Natuurlijk wil ze dat kort. Dat hij zijn dochter gesproken heeft, helpt niet. Hij constateert: 'Ik doe haar verdriet als ik zo ben.' Na vijf minuten vraagt hij weer naar zijn telefoon. Dat hij zojuist zijn dochter aan de lijn had, kan hij zich niet herinneren. Het idee om een goedkoop prepaidtoestelletje voor hem aan te schaffen waarop zijn dochter op het antwoordapparaat een lief tekstje voor pap inspreekt, zodat hij tijdens paniekaanvallen haar stem hoort, zal niet werken.