Bij aanvang van mijn dienst, soms ervoor, klop ik bij de ietwat verlegen Buuf aan. Ondanks mijn mondkapje (en handschoenen) herkent Buuf me. Ze heeft al schik als ze ziet dat ik een opgeblazen ballon bij me heb. 'Oeh, daar maak ik tiet veur vreej', wrijft ze zich verheugend in de handen.
Zij zit op de bank en ik neem plaats achter de salontafel die fungeert als net. De anthurium in pot zet ik buiten het speelveld. Na twee minuten moet haar vestje uit. Zij, elke keer: 'Hier is het altijd zo koud, mer as geej d'r ziet heb ik ut altied werm wah. Ik snap nie waor dat an ligt.' Het vestje gaat uit en Buuf gebruikt al haar kracht om zo hard mogelijk tegen de ballon te meppen. Ze voelt zich jong en wil erbij gaan staan. Ze moet van mij blijven zitten; geen valpartij door wankele benen tijdens mijn activiteit. Zij vriendelijk, doch dwingend: 'Je hoeft me niet te sparen. Geef 'm maar een mep. Ik kan wat hebben hoor!'
Na een minuut of zeven, merk ik dat ze moe wordt. Moi: 'Zullen we alvast kort de kruislingse gymoefeningen doornemen?' Dat vindt ze fijn, want ze zit altijd in de knoop met diagonale breintrainers. Ze vraagt hoe laat de gym begint. 'Om 11 uur', deel ik mee. 'As ik dan mar nie slop', twijfelt ze. Moi: 'Ik kom vooraf sowieso met de koffie en vijf minuten voor aanvang kan ik u ophalen. Buuf: 'Kom meej mar haole. Altied leuk as ge langskomt.' De ballon houdt ze vast: daar speelt ze over de dag verdeeld van de ene in de andere hand mee. Ik leg de gebreide plaid over haar heen en glip tussen de half openstaande deur de gang op. Daar staat Josje (te luistervinken): 'Gaan we gym doen? Ik doe mee!'