'Mag ik aanschuiven?' vraag ik aan Joes die onderuitgezakt aan de lange tafel zit. Met zijn linkerhand schuift hij de stoel schuin voor hem uitnodigend mijn richting uit. Joes hard: 'Hé, ik ken jou, jouw man houdt duiven.' Uitgerekend met een duivenmelker heeft hij me laten trouwen, terwijl we ooit zijn verhuisd vanwege overlast van duivenstront en -stank van de buren. Omdat Joes nooit bezoek ontvangt (later snap ik dat hij iedereen de deur uit jaagt) hoop ik hem een plezier te doen door mij voor te doen als de vrouw van.
Ik krijg 'm aan de praat en luister aandachtig naar duiventrivia, terwijl duiven niet echt mijn belangstelling hebben; ach ze mogen er zijn, hebben een mooi koppie en kijken intelligent uit hun kraaloogjes, maar zoals vermeld veroorzaken ze ook overlast in de bebouwde kom. De vriendelijke toon slaat om naar een brommen gevolgd door een woest: 'Vliegende ratten zijn het. Het zou verboden moeten zijn om duiven te houden. Ziek word je ervan. Daarom moest ik naar het ziekenhuis. Ik heb de duivenziekte. Ik kom hier nooit meer weg. En jouw man is dat schuld!' Zou hij het pikken wanneer ik kenbaar maak dat hij toch de verkeerde voor zich heeft?
Een Saar snapt wat nodig is!