Drie turven hoog is ze. Lichtelijk verdwaasd tippelt ze door de vleugel waar zich ook haar kamer bevindt. Ik loop haar tegemoet: 'Goedemiddag mevrouw Wismans.' Ze slaat verschrikt haar hand voor haar mond en trekt me met de andere achter een uit de kluiten gegroeide ficus, groter dan haarzelf. Wat een kracht kan er in zo'n minimensje huizen. Zij met een piepstemmetje: 'Ik word achtervolgd.' Moi: 'Zal ik met u meelopen?' Mevrouw Wismans balt haar kleine knuistjes: 'Ze zijn gevaarlijk hoor. Ze slaan van alle kanten toe.' Ze haakt in en samen lopen we naar de openstaande deur met ernaast het bordje: Mevrouw Wismans. Mevrouw Wismans schudt haar pemelig bloempottenkapsel: 'Daar had wijsmans moeten staan. Mij maken ze niets wijs.' Terwijl ze het zegt loopt ze niet haar kamer binnen, maar die van de buurman pal naast de hare.
Buurmans kamer oogt gezellig rommelig. Boven het enorme tv-scherm hangt een poster van zeven broers, vrienden, neven, in elke geval mannen voor de gelegenheid in het afslankend zwart gestoken. Mevrouw Wismans slaat haar hand voor haar mond: 'O jee, Ojee. Daar, daar heb je ze. O jee. Ze weten waar ik woon.' Snikkend: 'Mijn hele kamer overhoop en nu is-tie niet meer van mij.' Ze speert de gang op. Ik erachteraan. Ze pakt m'n arm: 'Ik ga daar nooit meer naar binnen.' Ik zeg dat dat ook niet hoeft. Met betraande ogen kijkt ze me aan: 'Maar waar moet ik slapen dan?' Samen stappen we haar eigen kamer binnen. Zij: 'Mooooooi. Ze neemt plaats in een authentiek kaptafelstoeltje dat voor haar lengte kon zijn gemaakt. Rondkijkend: 'Zouden ze het goed vinden als ik deze neem?' Moi: 'Dit is uw kamer.' Mevrouw Wismans tegen mij: 'Wijsneus!' Ze draait zich en wuift dat ik mag gaan.