Naast de tuinderskast op het erf pluk ik boterbloemen voor Bregje. Het gaat om het gebaar. Ze straalt of het een duur boeket uit een luxe bloemenboetiek is. Samen kiezen we uit de muurkast waar de vazen en vaasjes op met kastpapier beklede planken staan hèt vaasje uit. Het wordt het snoezige Delftsblauwe. Zij: 'Van een tripje met de vrouwenbond naar het Westland.' Een Saar en een huisvrouw in een brandschone boerenkeuken waar de laatste update in de seventies moet zijn geweest. Ik schil de aardappelen met een messcherpe dunschiller. Bregje zit naast me op een houten caféstoel: 'Wat ben ik toch arm.' Ik houd geamuseerd de aardappelpan omhoog: 'U bent helemaal niet arm. U bent de mevrouw, ik het dienstmeisje.' Ze gruwt en rilt met haar schouders: 'Maar ik moet aardappels eten. Aardappels zijn voor armeluiskinderen.' Moi grinnikend: 'Vroeger misschien, maar een kilootje aardappels kost tegenwoordig een slordige vier gulden. Een gepeperd maaltje dus.' Ik stoot haar met mijn elleboog aan: 'U bent geen armeluiskind, u bent een luxe poppetje.' Ze is vol ongeloof, maar later eet ze haar vers gekookt middagmaal wel met de pink omhoog.
Een Saar snapt wat nodig is!