Hildegard houdt de oorfauteuil in het snikhoekje bezet. Ik noem het hoekje zo vanwege de constante stroom waterlanders die haar traanbuizen verlaat; er zit zelfs zoutafzetting rond de oogleden. Ik plak wat tijd aan mijn bezoekje zodat de dame, net uit de warme douche en nagloeiend in een knalroze saunajas, haar hart bij me kan uitstorten.
Mannen stapten haar leven binnen en ook weer uit. Nu is ze eenzaam en verdrietig: 'Ik krijg nooit bezoek. En met de mensen hier heb ik geen aansluiting.' Of dat klopt of haar geheugen haar in de steek laat, laat ik in het midden. Feit blijft dat het in haar beleving zo is. Ze laat haar artroseknobbelhanden zien: 'Ik heb altijd gewerkt en voor iedereen klaargestaan en nu ben ik gewoon afgeschreven. Was ik maar dood.'
Ik haal de tube rozencrème. Tijdens een tête-à-tête krijgt ze een weldadige handmassage en mag ze me vijf minuten (ik zet het alarm) als klaagmuur gebruiken, daarna gaan we het over lichtpuntjes hebben, want Hildegard is veel te zwaar op de hand. 'Afgesproken', klinkt het hoopvol. Een stortvloed van verdriet wordt verwoordt. Ze is blij met het luisterend oor. Maar we moeten niet in triestighei blijven hangen
Ik laat haar achter met: 'zorgen zijn voor morgen' en werp haar bij de deur naar buiten nog een kushandje toe. Ze zwaait en lacht een mooie lach.
Een Saar snapt wat nodig is!