Middagmaal. Als katjes muizen, mauwen ze niet. Behalve het getik van vorken, lepels en messen op het bord, is het oorverdovend stil aan tafel. In Corona tijden een zegen. Geen gekuch, geschraap of gehoest.
Bewoners helpen elkaar waar nodig en als ze dat kunnen. Elsjefiederelsje heeft als enige nog een vol bakje pudding staan. Moi: 'Houdt u niet van pudding?' Drie disgenoten reageren direct met een: 'Ze kan niet zelfstandig eten.' Moi: 'Wilt u dat ik het voor u oplepel?' Ze kijkt me aan met wijd opengesperde knikkers en humt : 'Graag.' Moi: 'Wat is het voor smaak?' Haar disgenoten die een minuut geleden klaar waren met lekker weg happen, hebben geen flauw benul meer. Moi tegen Elsjefiederelsje: 'U bent onze rots in de branding.' Zij met heldere ogen: 'Vanille. Lekker.'
De nagenoeg blinde TT probeert wanhopig om de dessertlepel in het kommetje te krijgen. Het is net een geblinddoekt ezeltje-prikspelletje. Ik stuur haar kromme rimpelhandje, totdat het kommetje is uitgeschard. Die middag bij de koffie met vlaai zit ze met een opengesperd mondje klaar als een hongerig jong vogeltje dat in het nest gevoerd wil worden door de moedermerel. Tussendoor wil ze babbelen. Moi geinend: 'Uh uh, niet met volle mond praten, zo heb ik u niet opgevoed.' Ze schatert, maar eet eerst braaf de hapjes vlaai op, voordat ze vrolijk verder kwettert.
Op een later tijdstip krijst TT eerder opstandig dan paniekerig. Ik kan me nauwelijks voorstellen hoe vreselijk het moet zijn, wanneer je afhankelijk bent en ook nog eens visueel gehandicapt. Moi: 'Geen paniek. Hier is de hulp. U mag RUSTIG zeggen wat er scheelt of wat u wilt, en dan lossen we ALLES op.' Ze kalmeert. De rits van haar zitkussen blijkt aan de voorkant te zitten, waardoor ze bezorgd is dat haar zondagse rok tornt. Ze is haar slab kwijt en haar zoon heeft geen of de verkeerde kleefpasta gebracht. Het doosje Fixodent ligt in de eiken console naast haar stoel: 'Uw zoon, toch uw lievelingszoon, zorgt goed voor zijn moedertje. Dat weet u toch.' Ik voeg er deugnieterig aan toe: 'Laat ik niet meer horen dat u kwaad spreekt over die lieve lieve lieve lievelingszoon van u.' Ze heeft schik en wil ook nog de stoel naast haar verschoven en de rollator aan haar voeten. De stoel wordt verzet, het kussen wordt omgedraaid, de slab die in de was is gegaan ('Maar ik had helemaal niet geknoeid, ik weet het zeker.') vervang ik door twee katoenen servetten in roze dat mooi bij haar mantelpakje past. Moi: 'Zo prinsesje, alles naar wens?' Haar bedankje is een allersnoeperigst toetje.