In mijn kinderjaren was pappi mijn Grote Beer: mijn charismatische beschermheer voor wie ik, net als (niet)vriendinnetjes, tegelijk ontiegelijk ontzag had. De eerste openlijke verklaring dat ik dol op hem ben, vond plaats na een scheidingsdrama bij een klasgenootje van mijn broer. Je kunt het je nu niet meer voor te stellen, maar tot halverwege de vorige eeuw bleven echtelieden koste wat kost bij elkaar. Mijn broer was danig onder de indruk van de eerste vechtscheiding (dit woord bestond destijds geeneens), die hij ook nog eens van dichtbij meemaakte: het idee alleen al dat je veilige thuis er niet meer zou zijn.
Samen het
songfestival met de poppen en beren nazingend in de speelkamer op een druilerige
zondagochtend terwijl onze ouders in de kamer ernaast zogenaamd uitsliepen, fluisterde mams oogappel:
‘Als pap en mam gaan scheiden, blijf ik bij mam. Omdat ik de boude uitspraak
zo zielig voor mijn (onwetende) vader vond, sprak ik de nog vaak aangehaalde legendarische
woorden: ‘Dan zijn pappi en ik tweelinkse (een tweeling).’ We hebben gelukkig nooit hoeven kiezen. We groeiden op in een creatief en knus gezin en onze ouders bleven bij elkaar tot de dood hen scheidde.