Het
zit tot in het diepst van zijn wezen verankerd: respect tonen voor mens en
dier. Eerst een flinke stap terug in de tijd naar een schandelijke gebeurtenis
die ik me persoonlijk niet meer heugen kan -
mijn moeder haalde het gedurende de opvoeding meermaals aan om enige vorm van
onbeschaafdheid acuut de kop in te drukken. Tijdens een van onze ontelbare
treinritjes in een Nederland dat gedomineerd werd door kleurloze koppen, moet ik als kleuter een zwarte neger met een brede boeg die in
‘onze’ coupé zat, eerst ongelooflijk hebben zitten aanstaren en daarna oprecht geïnteresseerd hebben
gevraagd: ‘Meneer, waarom heeft u zo’n gigantische gok?’ De tweemeterman kon er
mee lachen en deed ‘boe’. Mijn moeder zweette peentjes en stamelde excuses van
plaatsvervangende schaamte. Mij gaf ze de volle laag. Onbegrijpelijk: ik was
toch beleefd geweest door ‘meneer’ te zeggen.
Terug
naar mijn buikdienende vader van 90 kg+. Kinds gaan
de remmen los. Pappi en ik kletsen over koetjes en kalfjes in de rumoerige wachtkamer
van de cardioloog. De dovige pappi articuleert hoorbaar. Een
zwaarlijvige medewerkster met een stapel dossiers in haar armen wordt in het
voorbij ploegen voorzien van ongezouten commentaar: ‘Die is vet!’ Impulsief
trek ik hem aan zijn mouw: ‘Hé, gedraag je!’ Een gezette scholiere in een
volgens pappi potsierlijke garderobe wordt hoofdschuddend met de wandelstok
nagewezen: ‘Meid, denk aan je lijn.’ Ik trek een ontkennend
ik-ken-die-rare-snuiter-ook-niet-gezicht en schuif iets bij pappi vandaan. Weer alleen: ‘Zullen we
afspreken dat je beledigende opmerkingen voor je houdt? Waar
is je fatsoen gebleven?’ De anders zo welgemanierde pappi is zich van geen kwaad
bewust. Een vriendelijke in wit gestoken doktersassistente komt ons op knalroze
Crocs™ halen. Pretoogjes, maar pappi perst zijn lappen wild vlees demonstratief op
elkaar.