Pappi is down en momenteel niet van zijn kamer te
krijgen. Ik laat hem na mijn bezoekje expres achter in de oergezellige
huiskamer. Hij valt met de neus in de boter want er worden door de parochie
paasstukjes aangereikt. Eenmaal thuis zie ik op de 10 minuten geleden geposte foto
op de Facebookpagina van het Zorghuis dat Q. er niet lang is gebleven. Potdomme,
denk ik.
Ik bel hem op. ‘Waarom zit je weer op je kamer?’
vraag ik. Pappi: ‘Hoe weet jij dat?’ ‘Ik kan je 24/7 volgen via internet,’ wend
ik voor. Dat gaat Q. boven de pet. ‘Ik moest snel weg,’ onderbreekt hij me. ‘Hoezo?’
vraag ik. ‘Nou, we kregen allemaal één vrolijke Paashaasvaas met gele blommen
erin. Omdat ik twee hoge ramen in mijn kamer heb, wilde ik er twee voor de
symmetrie. Dat hoort zo tegenwoordig. Ik zei tegen E. een zachtaardige Indische
man: jij hebt een schuine dakkapel op je kamer, dus je hebt niets aan dat
paasstukje. Hij zei niets, maar schoof het paasstukje mijn richting uit. Ik heb
ze alle twee opgepakt en me uit de voeten gemaakt voor hij zich bedacht.’
Onvoorstelbaar. Ik geloof mijn oren niet. Heeft clevere Q. in al zijn Alzheimerige onschuld het paasstukje van de
bescheiden man afgetroggeld. Want van de dichtgetimmerde verklaring geloof ik
geen jota. Als ik Q. daar recht voor zijn raap mee confronteer, verbreekt hij de
verbinding.