woensdag 16 maart 2016

GAZELLE


Pappi is de realiteit uit het oog verloren. Pas twee maanden woont hij op zijn nieuwe adres. De omgeving is vreemd voor hem. Stukje bij beetje verkent hij (onder begeleiding) met stok of achter de rollator de wijk. Hij is in de veronderstelling dat ik om de hoek woon. Ik laat hem in die waan. Het stelt hem gerust dat zijn dochter dichtbij is.

‘Van de week fiets ik naar je toe’, belooft hij. Pochend: ‘Dat stukje naar jou toe is peanuts vergeleken bij de 30 km die ik per dag kar.’ Q. lijdt lichtelijk aan zelfoverschatting. Zijn stalen ros rust reeds anderhalf jaar bij mij in de stalling. Het is heel tegenstrijdig, want naast dit soort opmerkingen blijft hij alsmaar vragen waar zijn Gazelle is.

Vanwege file in een defecte bovenleiding is het onverantwoord om pappi te laten fietsen. Ik houd mijn hart vast: desoriëntatie, zich staande houden op de pedalen, manoeuvreren in druk verkeer, traag reactievermogen, en een stram lijf. In zijn gedachten kan Q. het allemaal, ik heb zo mijn bedenkingen. De beslissing om de fiets te verkopen, schuif ik voor me uit. Weer een stukje zelfstandigheid dat hem wordt afgenomen.

Met dank aan een gure noordwestenwind, de ondermaatse temperaturen, en nattigheid - ‘Was het maar vast lente’, reikhalst Q - raakt de onvermijdelijke teleurstellende mededeling op de achtergrond. Als hij zoveel moet afschrijven, mag hij dan ook vergeten dat mijn moeder en hij na zijn pensionering kilometervreters waren?